VI. ,, tusfchen de Vingeren drukkende , het roo-
^ L yw >» dat zy bpvatcen, opftygen deedt,
Hoofd, *> en tevens het ondoorfëhynende Lighaam
„ daar uit gaan , dat de Opening floot. Dit
,, gaf hem reden om te vermoeden , dat men
j, deeze voorgewende Zeeplant moest be-
,, trekken tot het Geflagt der Zöophyta,” (*).
In ’t jaar 1750 kwam te Venetie, van
den gezegden Italiaan * een Brief uit aan den
* Lyf-Arts van den Paus, L e p r o t t i , welke
Brief te Knitz op de Grenzen van Bosnië,
den 2 November des jaars 1748, gedagtekend
was. Hier in gaf Doktor D onat i een
Proef, om te dienen tot Inleiding van een
W e rk , dat de Natuurlykt Historie der Adria-
tifche Zee zou behelzen. Deeze Brief werdt
dan , met eenige verbeteringen van den Au-
theur, die yervqlgens Hoogleeraar te Turin
was, in ’t Franfch yertaald zynde, in ’t jaar
*758 in ’s Gravenhage uitgegeven f f '- Hier
ip vindt men een gedeelte der Waarneemin-
gen van D o n a t i , zo over de gefteldheid
van den Bodem der Zee en de Stoffen, waar
uit dezelve in die Wateren beftaat, en waar
mede hy bedekt is; als over de Zee-Gewas-
fen, Planten en Dieren, daar in voorkomen^
dp. Het egne is zodanig met het andere verknogt,
(*) Mem, de l’Acad. R. des Sciences, de 1’An. 1741.
Ct) Esjdi Jur l'Hist. Nutur* de U Mer Adrintique^
jwr Vi t , D 6 n A t 1. Qiiarto.
knogt, dat ik niet wel nalaaten kan, van al- >
les kortelyk berigt te geeven, L X V . *
Door een naauwkeurig onderzoek, met be»Hoofd-
hulp van verfcheide Werktuigen, bevondt h y , STUK*
dat de gefteldheid van den Grond weinig van w^ "eee_
die der aangrenzende Landen verfchilt. , , Daar mmgen op
' ö . ,, zyn (zegt hy) , op dj en tBj ojd em jd er v/ e e ,ddeent zG«ro.n4
,, Bergen, Rotfen, Valeijeq en Spelonken ja
„ zelfs Fonteinen en Rivieren, even als op
„ de Oppervlakte der Aarde. De Grond be-
„ ftaat grpptendeels uit Laagen, boven elkan-
, , d e r , die doorgaans waterpas, en dus even-
, , wydig leggen, o f in de zelfde Streek, met
,, de Beddingen der Rotfen, Eilanden en van
, , het Vaste Land. Hy bevat in zyn boe-
, , zem verfcheide foorten van Marmers, Stee-
, , nep* Metaalen en andere DelfftofFen. Hier
„ is het niets dan Steen ; daar vindt men
,, men Gruis, Zand en min o f meer vette
, , Aarden. Dit verfchil van Grond zal, naar
„ myn oordeel, wel de reden z y n , die maakt
„ dat zekere Plaatfen zeer vrugtbaar en be-
„ kwaam zyn om verfcheide Soorten van
,, Planten en Dieren te voeden: anderen maar
, , ééne Soort, en dat fommigen ’er t’eene-
,, maal van ontbloot z y n , o f, zo menze
,, ’er vindt, dan zyn het Dieren die hier en
, , daar zwerven, zonder een vaste woon-
, , plaats” .
Men vin dt, op den Bodem der Z e e , niet
zeldzaam, Marmers, die uit verfcheide Stuks
B y ken