VI.
Afdeel»
LXXI.
H oofdstuk.
LXXI, HO O F D S T U K .
Befchryving van ’t Geilagt der E de l e K o-
r a a l e n , waar in het Konings - Koraal, de
Leedjes - Roraalen, en het zo vermaarde
Bloedkoraal, vervat zyn.
Naam, T 'V reden-> dat L innjeus hier den naam
van een Heidenfche Godin aan de ei-
gentlyke Koraalen gegeven heeft, is duifter,
JJis werdt by de Egyptenaaren aangebeeden.
Sommigen willen, dat zy Ceres, de Godin
van den Koornbouw; anderen dat zy de
Aarde of de Maan ; anderen, eindelyk, dat
zy Pallas of Minerva , het Orakel der Geleerden,
daar mede bedoeld hebben, Hoe
\ z y , Ifis hadt het gebruik van Vlas, tot
Linnen Kleederen , eerst in trein gebragt,
Haare Priefters onthielden zig van Varkens-
en Schaapen - Vleefch, zy gebruikten ook geen
Zout tot de Spjzen, om hunne Kuiïchheid
niet te bezoedelen. Dit laatfte zal mooglyk
aanleiding gegeven hebben tot het gebruiken
van deezen Geflagtnaam , om de zuiverheid
uit te drukken van die Zee - Schepzelen, welken
ik hier voorftel onder den naam van
E d e l e K o r a a l e n ,
Het woord Koraal, naamelyk, wordt, ge-
lyk wy gezien hebben, aan de Steenagtige
Zee*