?t Woord Flujlra beken ik , wel is waar, VI.
niet zeer bekend te zyn , doch het is nietLXX v ”
nieuw verzonnen , noch oneigen, Men heeft Hoofd-
’er door verdaan een vlakke uitgeftrektheid , stuk»
gelyk die der Oppervlakte van de Zee o f van
ffcil Water (*_) : doch dit Woord werdt dan
in ’t meervoudige gebruikt, Ik heb geen be-
kwaamer Nederduitfchen naam daar voor be-
dagt , dan van K o r s t g e w a s ; want die
van Hoormüer fcheen my niet zeer gepast te
zyn. Veele Autheuren hebben den Latynfchen
naam Efchara, die byna het zelfde uitdrukt
, zelfs in andere Taaien fchryvende,
behouden.
Het i s , volgens de bepaaling van onzen Kenmer-
Ridder, een geworteld o f ergens op vast zit- “*
tende Gewas, overal bedekt met Celluleuze
P aren, uit welken Polypen als Bloempjes
voortkomen, Dat echter ook eene Plantaar-
tige groeijing in hetzelve plaats heeft, willen
wy gaarn erkennen; ten minde in die Bladerige
Soorten , welken de Kruidkundigen der voorgaande
Eeuw tot W ie r , Zee -Ruy o f Zee-
Mos , betrokken hebben.
L i n n ^ ü s heeft in dit Geflagt een groote sporten»
verandering gemaakt. De Pypagtigen , die ’er
zig in de Tiende Uitgaaf van zyn Samendel
in bevonden , heeft hy allen daar uit gemonfterdj,
(*) Fluftra dicuntijr, cum in Mati Pluéïus npn moventut,
S a l m a s i u s de J^llio, p. 139,
4 I. Dek?.. XVII. STUK.