
naar het te vulkaniseeren artikel; de diameter gaat tot
3% M.
De vulkanisatie in water geschiedt betrekkelijk zelden.
Aangezien bij vulkanisatie in stoom vaak het bovenste g e deelte
van den ketel warmer is dan het onder,ste, door den
kondenseerenden waterdamp, heeft men ook ketels gekonstrueerd
met excentrisch draaibaren inwendigen trommel
volgens het patent „Heil”, hetgeen eene gelijkmatiger verhitting
met zieh brengt.
Men gebruikt verder persen, met hand- of machinale
kracht, ook hydraulisch bewogen. Hier vulkaniseert men
dus onder druk tusschen met stoom verwarmde holle
platen, die bij groote persen natuurlijk aanmerkelijke afmetingen
krijgen (voor riemen b.v. tot 7 M. lang bij 2 M.
breed) en die bizonder zorgvuldig glad geschaafd moeten
worden. De persplaten mögen verder niet in één stuk aan
de kopstukken der plunjers vastgegoten zijn, doch moeten
met asbest geisoleerd worden.
Het vulkaniseeren is een van de gewichtigste onderdeelen
van de fabrikatie van caoutchouc-artikelen, en elke fabri-
kant heefc daaromtrent zijn eigen ervaring, die zorgvuldig
geheim gehouden wordt. Het is in de eerste plaats bij het
vulkaniseeren te doen om een bepaald physisch effekt van
het eindprodukf, het chemisme van de reaktie kan den
fabrikant niet schelen. En nu worden bij chemische reakties
van kolloiden de physische eigenschappen van het eindprodukt
bepaald door de physische eigenschappen van de
kolloidale uitgangsmateiialen; op het chemische verloop
hebben zij geenerlei invloed, dit hangt eenvoudig
af van massa, temperatuur en tijd. Men kan eenzelfden
vulkanisatiegraad, d. w. z. percentage gebenden zwavel,
bereiken door korte verhitting op hooge temperatuur
met eene groote hoeveelheid zwavel, lange verhitting
op lager temperatuur met geringe zwaveltoevoeging of
door eene langzaam op een maximum stijgende temperatuur,
maar m al deze gevallen is de physische toestand
van het eindprodukt anders. Voor elk artikel, dat ge-
fabnceerd wordt, zullen dus de vulkaniseer omstandigheden
andere zijn. Algemeene regels laten zieh hiervoor
niet geven, te minder nog daar de verschillende caoutchouc-
soorten een_ verschillend vulkaniseervermogen vertoonen
en de gebruikte toevoegsels grooten invloed uitoefenen op
de zwavelopname.
Daar gedurende het vulkaniseeren de massa zacht wordt
(de zwavel smelt eerst) zou zij hären vorm verliezen, wanneer
men niet voor behoorlijke ondersteuning zorg droeg.
Men pakt daarom de artikelen in talcum of poeder van
speksteen, of in ijzeren vormen.
Over de koude vulkanisatie laat zieh nog het volgende
meedeelen. Zij eischt niet zulke gekompliceerde inrichtin-
gen als die met zwavel, is echter niet algemeen te gebruiken,
omdat zij slechts goed werkt bij voorwerpen beneden
eene zekere dikte. De reaktie tusschen chloorzwavel en
caoutchouc is zoo heftig, dat men bii een lang verblijf van
de caoutchouc zelfs in eene verdunde oplossing van chloorzwavel
(b.v. in zwaveikoolstof) een onbruikbaar, hard produkt
zou krijgen. Wanneer men de chloorzwavel niet lang
genoeg laat doordringen, wordt het binnenste van de massa
met gevulkaniseerd; de methode is dus alleen te gebruiken
voor dunne voorwerpen. Het gebruikte oplosmiddel moet
natuurlijk tegenover chloorzwavel indifferent zijn; het kookpunt
mag niet boven 100° liggen en moet konstant wezen;
eindelijk moet de vloeistof ook een geschikt opzwelmiddel
voor caoutchouc zijn, dan toch dringt de chloorzwavel des
te sneller er in door. Is het kookpunt nu te laag, dan verdampt
de vloeistof te snel en wordt het vocht gekoncentreerder,
de reaktie-snelheid wordt grooter, en eene homogene vulkanisatie
is niet te verwachten. Bovendien veroorzaakt een
snel verdampend oplosmiddel temperatuursverlaging, he tgeen
bij eenigszins belangrijk vochtgehalte van de atmos