
”1 ■
' r ’
813. LÎYÎstoiiîa rotundifolia Mart. — Sadang J. Sadèng J. Sa-
ding J. Sohiwoek Pk. Sahang Rt. Simhel Tl. Tt. Woka M.
Sarang Tb. S a d e n g p a lm . Mal.-Archipel.
Een hooge waaierpalm met slanken stam. Van het hout maakt men
lansen, pagaaien, stijlen en daksparren. In O.-Java o .a. de stijlen der
tabaksloodsen. De stammen van oude boomen zijn hard, sterk en
duurzaam, mits niet boven den grond afgekapt, maar uitgegraven, en
dus aan het ondereind gesloten blijvend. De breede, op de nerf gedoornde
bladeren geven eene goede, maar niet duurzame dakbedekking,
en dienen tot het inpakken van goederen. Encycl. Hg. 30—45
M. K . Door het boschwezen op kleine schaal aangeplant. S.g. 1.01.
814. Metroxylou Sagns Eottb. — Kiraj S. Tewasen Tt. Tb. Tl.
Pohon-sagoe M. S a g o p a lm . Mal.-Archipel.
Een 10 M. hooge palm met groote, gevinde bladeren. Zijn hoofd-
product is de sagoe. Om die te winnen wordt de boom omgekapt op
ongeveer 15-jarigen leeftijd, en in lange stukken gehakt, die da.n in
de lengte gekloofd worden. Door middel van een dissel wordt het merg
eruit gekapt, en daaruit door kneden en ziften de sagoe gewonnen.
In de Molukken is dit het algemeene voedingsmiddel. Verder leveren
de bladen eene duurzame dakbedekking. Encycl.
Het hout is nagenoeg onbruikbaar. K . P l. W.
815. Oucosyeriiia fllamentosum Bl. (Areca Nibung Griff.) — Erang
S. Gendiwoeng J. Soema-soela Tt. Mboeng of Sewangkong
M. Java, Sumatra, Ceiebes, Borneo, Banka, Malaka.
Een prächtige vederpalm van 25—30 M. hoogte, die in de lage
kuststreken van vele Indische eilanden, en op Jav a alleen in het westelijk
gedeelte, voorkomt. Het hout is zeer hard, en dus moeielijk te
bewerken. De inboorlingen gebruiken de iatjes van het gcspleten hout
voor de vloeren hunner uit den grond gebouwde woningen. Op Java
worden de jonge bladen rauw of gekookt bij de rijst gegeten. Het
hout is bijzonder geschikt voor laadstokken. v. E.
Siam slank, zwart, dicht gedoornd. Hout zeer duurzaam, voor huisbouw
geschikt. K.
816. Overige monsters:
Basoeng Sumatra.
Tot de familie der palmen behooren ook de rotans. Zie
over de soorten en het gebruik o.a. de Encyclopaedie van
N.-Indië. Door het boschwezen op Java worden-proeven
genomen met cultuur van kostbare roían-soorten van de
buitenbezittingen.
G e a m i n e a e .
Tot deze familie behooren de Bamboe-soorten, die van
zoo veelvuldig nut zijn voor de inlanders. De algemeene
naam is Bamboe M. Awi S. Pring J. Deling J. Djadjang J.
Boelo Mak. Tembelang Men. Boeloe M. in de Minahasa. Ter
onderscheiding der verschillende soorten voegt men er
een tweeden naam achter.
In bouw gelijkt de bamboe op de palmen, maar de vaatbundels zijn
samengestelder. De bamboestengels hebben op bepaalde afstanden
knoopen, die door ringen zijn geteekend. Tusschen twee knoopen is
de stengel hol, bij de knoopen massief. De dwarse doorsnede die
tusschen de knoopen valt, geeft een ring te zien, waarvan het buiten-
deel hard is, en samengesteld uit nauw aangesloten vaatbundels met
weinig poriën. Meer naar het midden toe wordt het weefsel zachter;
de vaatbundels worden grooter, terwijl het losse grondweefsel, dat
tusschen de vaatbundels ligt, ook meer plaats gaat innemen. Vorm
en plaatsing van de vaatbundels verschillen bij dezelfde soort, zoodat
deze niet als ondersoheidingskenmerken kunnen dienen. Q.
Zie over bamboe in Ned.-Indië: de Encyclopaedie v. Ned.-Indië, en
over Britsoh-Indisohe bamboe: Gamble, Manual. Over de Japansohe
bamboesoorten: H. Sparry, Die Verwendung des Bambus in Jap an ;
L. V . d. Polder, Bulletin N“. 7 van het Koloniaal Museum; het Tijd-
sohrift van Nijv. en Landbouw v. Ned.-Indië 1894 dl. XLIX, p. 1.
Daar bamboe en rotan niet tot de houtsoorten worden gerekend,
worden zij hier niet uitvoeriger behandeld.