
De bultenvruchtwand is dik, vleezig-houtachtig, met aangenaam zoet-
zuren smaak. Een waarsohijnlijk altijdgroene, algemeene boom, die
verstrooid groeiend voorkomt, zoowel op vochtige als op droge gronden,
in altijdgroene en in loofverliezende bosschen. Het hout wordt
om de geringe sterkte en duurzaamheid en den groven draad niet
gebruikt. Cultuur niet aan te bevelen, tenzij in parken om den eigenaardigen
boomvorm. K .e n V. S.g. 0.43; 0.58; 0.68; 0.78.
267.
Houtkenmerken. Gluta: Hout donkerrood, meer of minder oranje
en zwart gestreept. Poriën schaarsch, groot, duidelijk op eene overlangsche
doorsnede, vaak g'evuld inet hars. Mergstralen zeer smal.
Afgebroken, golvende, dicht op elkaar gelegen concentrische Ignen. G.
Gluta Renghas Linn. — Ingas J. Rengas J. Rengas-teni-
baga J. Rangas-teras Daj. Rangas, Djinga Daj. Belawa Bg.
Kqjoe-sanga M. Rangäsa Mak. M.- en W.-Java Z. I, Mal.-
Archipel. Op Sumatra zeer talrijk in de strandbosschen.
Ook op Borneo. Malaka.
Hg. 30 M. Stam recht of zuilvormig, meest hoog vertakt, beneden
met ondiepe gleuven, niet zelden met knoesten. Sohors nogal taai,
min ot meer koperkleurig-grauwgrijs, meestal met talrijke, zwarte,
overlangsche strepen (die uit zwart-opgedroogd sap bestaan, dat uit
wonden van de binnensohors is gevloeid), nogal glad, dun, in hand-
groote, niervormige stukken afschilferend. Bladen enkelvoudig. De
boomvorm gelijkt veel op die van Mangga {Mangifera indica L.).
Vrucht onregelmatig bolvormig, met sterk geknobbelden buitenwand.
Een altijdgroene, nogal algemeene, meestal gezellig groeiende boom,
die bijna uitsluitend aan rivieren en beken groeit, en bij voorkeur aan
rivierraonden, vooral wanneer het water er niet hrak is. Het hout wordt,
om het fraaie uiterlijk, de groote duurzaamheid en sterkte, zeer gezocht
voor huisbouw, meubels, kano’s enz. Evenwel wordt het kappen nogal
gevaarlijk geacht om het op de huid ontsteking veroorzakende sap van
de schors. Het kernhout is roodbruin, fraai gevlamd, reukeloos, zeer
op mahonie gelijkend. Balken zijn in groote afmetingen, en betrekkelijk
groote hoeveelheden, te krijgen. Cultuur sterk aan te bevelen
om het prächtige meuhel- en bouwhout van groote afmetingen. K . en V.
Zie ook Dr. M. Greshoff, Nuttige Ind. Planten.
Zeer waarschijnlijk behooren hiertoe de volgende monsters van Borneo:
Djinga-goening, Dj.-hitam, Dj.-rnerah, Hout hooggesohat. Gout.
Hout lichtbruin, zeer warrig, doch vast van nerf. Sculpt. S.g. 0.80.
St. 0.75.
268. G. velntîua Bl. (G. coarctata Hook.). — Rengas-boeroeng,
R.-manak Sumatra (Lampongs), Banka.
Timmer- en meubelhout, bestand tegen witte mieren en water. C.
S .g . 0.52; 0.81.
Houtkenmerken. Mangifera: Geen kernhout. Hout zaoht of matig
hard. Poriën groot, duidelijk op overlangsche doorsnede. Mergstralen
smal, gewoonlijk dicht opeen. Soms fijne,golvende concentrische lijnen. G.
2 6 9 .
2 7 0
Mangifera caesia Jack (M. Kemaiiga Bl.). — Kemang S. (met
variëteit Binglò S.) Bindjai Sumatra. Wani Mak. W.-Java,
Borneo, Sumatra, Malaka.
Boomvorm, houteigensohappen, enz. als M. indica L., doch bloempluimen
prächtig lichtpaars, soms een meter lang, en smaak der
vruchten anders. K . en V.
De geheele boom is zeer scherp, het sap veroorzaakt bij aanraking
roosachtige ontsteking. Miq.
In de Lampongs maakt men van den stam prauwen. Ind. Gids 1885.
In Malaka heet hij Binjai. Het hout is er lichtrood, gemarmerd
met geel, met fraai uiterlijk. S.g . 0.43—0.59. R. 0.45; 0.55.
2 7 1 .
M. foetida Lour. - Limoes S. Bawang J. Mangga-batjang
M. Batjang M. Ambatjang M. Sum. Batjan Amb. Ampa-
lam M. Bendjei M. Bata Mak. Lekoep Bk. Java Z. I. II,
Sumatra.
Boomvorm, houteigensohappen enz. als M. indica L., doch bloempluimen
prächtig purper en smaak der vruchten anders. Het sap uit
de sohors en de jonge vruchten veroorzaakt ernstige ontstekiogen op
de huid en de slijmvliezen. K . en V. S.g . 0.71.
M. indica L. — Mangga S. M. Feiern J. Poh J. Pao Mad.
Plam-djawa M. op Sumatra; Taipo-bonka Mak. Taiba
Amb. .Kawilei Tl. Tt. Tb. Kawidei Ts. Kalimbong Tt. Java
Z. I. II, algemeen gekweekt in vele variëteiten, waarvan
bieionder eenige zijn vermeld. Welke daarvan ook wild
voorkomen, is nog onzeker. Mal.-Arcbipel, V.- en A.-Indie,
Malaka, Pbilippijnen. Overal in de tropen gekweekt.
Hg. 25 M. Stam recht, rolrond, zonder gleuven of wortellijsten, hoog
vertakt. Schors grauw, met overlangsche barsten, met weinig, geel-
aohtig, doorschijnend, harsaohtig, niet zwart opdrogend sap. Een altijdgroene,
verstrooid groeiende boom, met groenachtig-bleekgele bloempluimen,
en zeer smakelijke, groote, langwerpige steenvruchten. Het
hout wordt als te weinig duurzaam onbruikbaar geacht voor huisbouw;
het bevat alléén spint. Deze boom wordt gekweekt om de
vruchten ; vooral in W.-Java wordt aan den oogst veel schade aangebracht
door een snuitkever, die reeds in het vruohtbeginsel zijn
eieren legt. Men weert dezen met veel succès door roode mieren in de
boomen te lokken. Het sap van de schil der jonge vruchten en soms
ook van andere boomdeelen wordt gevreesd om de ontsteking, die
het hij aanraking van de huid, en vooral van de slijmvliezen, veroorzaakt.
In bjjna alle dorpen wordt deze boom gekweekt. K .e n V .
Volgens van Eeden gebruikt de Javaan een afkooksel van den hast
om aan kleederen, die met indigo zijn blauw geverfd, een groene
kleur te geven. Aan de scherpe, bittere hars zou men geneeskraoht
toekennen, evenals aan de jonge bladeren.
In Malaka heet deze boom Mangga, en wordt geteeld om de
vruchten. Het hout wordt er niet gebruikt, en is tamelijk zwaar, geelm
m m n