
w
IU'
J A V A .
Op Java zijn tot heden geen belangrijke kolenlagen aange-
troflen. Het eerste zaakrijke verslag is dat van den mijningenieur
H. J. W. Jonker in 1872, die op last der Regeering
onderzoekingen deed in de nabijheid van Bondjong Manik,
district Parong Koedjang, afdeeling Lebak, Residentie Bantam.
Daaruit bleek, dat op twintig plaatsen tusschen de dorpen
Lewiawi en Tji Moelie drie kolenlagen (bruinkool) worden
gevonden, waarvan de voornaamste een dikte heeft van 1,50
tot 2 M. en zich uitstrekt over een lengte van ± 4 K. M.
Na een onderzoek, in 1872 op last van het Departement
van Marine gedaan, w'erden die kolen voor het gebruik aan
boord van sloomschepen geheel afgekeurd; dat de kolen van
mindere qualiteit zijn, kan ook uit de tabel op bl. 12 blijken.
In het riviertje Porang in de buurt van Semarang werden
kolen aangetroffen van zeer goede qualiteit, maar in zeer
geringe hoeveelheid. ^
Evenmin zijn de kolen in de Preanger Regentschappen van
veel belang; zij zijn opgespoord in de afdeelingen Soekaboemi
en Tjiandjor en aangetroffen :
1° Op den heuvei Gedogan; zij zijn glinsterend zwart, gemakkelijk
vergruisbaar en bevatten 3 pCt. water, veel pyriet
en leveren 9 pCt. asch.
2° Op den heuvel Masighit; deze zijn een bruikbare brandstof.
3° Bij de brug van Tjimerang, die zwart zijn, weinig glinsterend
en veel water en pyriet bevatten.
4° Bij het beekje Seroea.
Een nader onderzoek van het kolenterrein bij Soekaboemi
werd in 1880 ingesteld door den mijningenieur J. A. Hooze,
die nog op vele andere plaatsen geringe hoeveelheden kool
ontdekte. Over het algemeen werd daarin een groot gehalte
van pyriet gevonden; de gemiddelde samenstelling is op bl.
12 opgegeven, w'aaruit blijkt dat zij behalve in het zwavel-
gehalte het meest in samenstelling overeenkomen met de
Oranje-Nassau- of Pengaron-kolen. Een groot bezwaar is
echter, behalve het groote zwavelgehalte, de gemakkelijke
vergruisbaarheid, zoodat zij sterk samenbakken en de roosters
der vuren versteppen. Zijn zij dus minder geschikt als stoom-
kolen, zoo zijn zij toch zeer geschikt bevonden als smeedkolen.
Volgens het verslag van het Mijnwezen 1 8 8 2 /8 3 schijnen de
kolen van Soekaboemi van denzelfden geologischen ouderdom
te zijn als de Pengaron- en Ombilin-kolen.
Aan den Heer A. 0 . Bosch is op 26 September 1886 concessie
verleend om het steenkolenveld bij Soekaboemi te ontginnen
; het is omschreven als te bezitten eene vermoedelijke
grootte van 474 bouws en te zijn gelegen binnen de grenzen
van het erfpachtsperceel Tanisari in het district Tj ibenlang,
afdeeling Soekaboemi der residentie Pranger Regentschappen.
Een monster der kolen werd onderzocht en daarin gevonden
4,1 pCt. zwavel.
In het eerste concessiejaar, loopende tot 31 Augustus 1888,
bedroeg de afvoer van kolen 82,278 K. G.
Het monster bruinkool onder No. 2 genoemd is aikomstig
van het land Bolang (Buitenzorg) nabij de brug van Djoega.
De kool is zwartglanzend, bevat 6,32 pGt. water en levert
56,25 pCt. coke en 8,84 pCt. asch.
Het monster No. 3 is in 1852 gevonden in de rivier (Tji)
Bajar bij de Meeuwenbaai in de Residentie Bantam. In 1854
werd door den buitengewonen ingénieur Aquasi Boachi eene
dunne kolenlaag ontdekt aan de Tji Gentok Besar en eene
andere aan de Tji Bajar, en korten tijd daarna is men begonnen
een weg te hakken van de kolenlaag van de Tji Bajar naar
de Meeuwenbaai. Latere onderzoekingen, in 1885 verricht,