
S.g. 0.72; 0.73. - Tenang. Batjan. — Tolor of Atecloe.
Gnettarda sp. Celebes. Voor verschillende doeleinden bij
huisbouw. C. S.g. 0.44; 0.49.
474.
C o jiP o s iT A E . K.enV. 5 ; B . I I . 1.
Houtkenmerken. Compositae : Hout zaoht. Poriën matig groot, nogal
sohaarsch. Mergstralen matig breed tot smal. O.
Auaphalis javauica Schultz Bipont. (Gnaphaliuui javauicum
Reinw.). - Sendara J. ? Soembing S. ? Soembong S.
Java Z. IV, Celebes, Sumatra.
Hg. 7 M. Stam recht, zonder wortellijsten, hoog vertakt. Schors
p a u w met veel overlangsche barsten, ruw. Het uiterlijk van dezen
boomheester is eigenaardig, en wordt door Junghuhn aldus beschreven:
„Zoolaug zijjong zijn, rijzen hunne stammetjes lynreoht of althans
sleohts eenigszins gekromd opwaarts en schieten eerst aan hunnen top
een menigte takken, welke zieh n a ar alle zÿden dicht nevens elkan-
der uits rekken en zich bundelsgewijs in de jongste twijgen verdeelen.
He smalle, lijnvormige bladeren zitten dicht bijeen aan het uiterste
gedeelte dezer twijgen en vormen een bladerenbos, in welks roset-
\ormig midden, aan de spits van elke twijg, de albastwitte kleur der
bloemen m het oog blinkt. Deze groeien iu bloemtuilen en geven aan
de koge yormige looftroon dezer boompjes allerwegen dien blanken
tool, welke nog wordt vermeerderd door het meer witachtig dan ko-
pergroen koloriet der bladeren, die met een week, wollig, witachtig
T I t j- h Z Dun bladen groeien zoo dicht bijeen, dat
er p e n lioht op den bodem kan doordringen. In zulk een bosch is
fmmpT immer lvTooihrtfigt . . TD*e 7b®loe^m en herinneren aan Edelweisz. Dit boèmenpijse
bmft h f t fT ? 1®“ gezellig, op de hooge bergtoppen. Het
V,“ ’ ^®? 8:emakkelijk. Cultuur aan te beralen voor
herbossohing, mits met beneden 2200 M. K . en V. S. g. 0.74.
475, Vernonia arhorea Hamilt. (V. javanica DC.). - Hambi-
roeng^ S. Semboeng Mad. J. Semboeng-dedeg J. Dedek J.
Soegi-manai Celebes. Kajoe-timo Palemb. Java Z. 1. II. m .
IV. Geheel Zuid-Oost-Azië.
v a ?kV e ft v^L ^ " ’■•enijsten, laag vertakt,
y a p met vele breede^^ ondiepe gleuven, en niet zelden knoestftg. Schors
f '’FT' De.met vruchtpluis voorziene, in hoofdjes bijeengeplaatste
yruchtjes zijn zeer kenmerkend. Ben altijdgroene, min of
meer gezellig groeiende, algemeene boom, die zich aan a lle rld gT ei-
oo rwp rd en aanpast, doch m loofverliezende bosschen ontbreekt. Het
hout IS vuil-wit, zeer licht, nogal grof, niet sterk, reukeloos, weinig
duurzaam en bevat geen kernhout. Hoewel het in groote afmetingen
en hoeveelheden te krijgen is, wordt het hoogst zelden gebezigd. Cultu
u r verdient aanbeveling in heterogene herbosschingen van kale
berghellingen, zoowel m. h. o. op grondverbetering als irrigatib. In
bergstreken goed voor wegenbeplanting. K. en V.
In Malaka heet de boom Merambong, en levert er een zacht, wit
of bruinachtig hout, dat voor woningbouw wordt gebruikt, maar
weinig geacht wordt. S .g . 0.42. E. 0.41 ; 0.54; ? 0.74.
476. V. spec. — Meramboeng Borneo.
Goed tiramerhout. C. S. g. 0.43.
M y b s i n a c e a e . K.enV. 5; B. II. 1.
477. Aegiceras majus Gaertn. (A. floridum R. et S.). — Troentoeng
J. Timon, Kajoe-poekon M. M.- en O.-Java, Molukken,
zeekusten der tropen.
Rijkvertakte boomheester of krom boompje. De in bosjes bijeenge-
zeten, halvemaanvormige, rolronde, in een fijne, lange punt uitloopende
vruohtjes, en de sierlijke, sneeuwwitte bioemschermen, zijn
karakteristiek. Hij komt, gezellig groeiend, voor in de vloedbosschen.
Het hout wordt niet gebruikt. Zie voor de interessante biologische
gegevens over deze soort: Schimper's en Karsten's publicaties over
de vloedbossohen. K .e n V . S.g. 0.48.
478. Overige monsters:
Djendano. Sum. W.-K. — Kajoe-segoelang. — Kepiai. Borneo.
S a p o t a c e a e . K.enV. 1; B. II. 1.
Tot deze familie behooren de getah-pertja leverende boomen,
Hun groeigebied is voornamelijk Sumatra, Banka,
de Riouw-archipel, Malaka en Borneo. Op Java worden
zij alleen gekweekt. De belangrijkste soorten van Ned.-
Indië zÿn: Palaquium oblongifolium Burck, P. borneense
Burck, en P. Gutta Burck. Zij leveren de beste getah-
pertja. De Palaquium Treubii Burck en de Payena Leerii
Kurz {Burck) geven beide een minder goed product.
De inlanders oogsten de getah-pertja door den boom
gebeel om te kappen, en daarna op afstanden van 3 — 5
dM. met een kapmes te ringen. Het uitvloeiende sap wordt
opgevangen, en het gestolde afgeschrapt. Door deze werk