
ir!
•I
G E O G R A P H I E E N G E O L O G I E .
bedert 1854 wordt het eiland Banka verdeeld in negen
districten, namelijk: Muntok, Djeboes, Blinjoe, Soengeiliat,
Merawang, Pangkal-Pinang, Soengeislan, Koha en Toboali.
De oppervlakte bedraagt 237 vierkante geographische mijlen ;
zij is dus gelijk aan ruim | gedeelte van die van Nederland.
Volgens den laatsten Regeeringsalmanak bestaat de bevolking
nit 231 Europeanen en daarmede gelijkstaanden, 53249
inlanders en 21048 Chineezen, 163 Arabieren en 23 andere
vreemde Oosterlingen, dus te zamen 74714 inwoners.
Geheel Banka is met een ondoordringhaar bosch bedekt,
met uitzondering van eenige open plekken op den kiezelrijken
zandsteen. Kleine gedeelten zijn tijdelijk van bosch ontbloot,
lietzij door het aanleggen van droge rijstvelden, hetzij door
mijnontginningen.
Het terrein is bergachtig; de bergen zijn echter niet hoog,
vooral als men ze vergelijkt met de reusachtige van het
nabijzijnde Sumatra. Van het Maras-gebergte, dat het belangrijkste
is, bereikt de hoogste top 698 Meter.
Banka is rijk aan rivieren en toch arm aan water; dit
laatste is vooi'al in het droge jaargetijde waar te nemen,
hetgeen bij de tingroeven veel last veroorzaakt. Aile rivieren
der oostzijde hebben een korten waterloop en zijn onbedui-
dend met uitzondering van de Moesoe en de Koerouw; zij
monden in de Chineesche zee uit. Eene uitzondering daarop
maakt de rivier Lajang, ten noorden van het Maras-gebergte, •
die haar water naar de Klabat-baai voert. De rivieren aan
de westzijde, die in de Banka-straat of de Java-zee uit-
stroomen, hebben een längeren waterloop, zooals de Kotta-
wanngin, de Mundo, de Slau, de Banka-kotta, de Balar, de
Oelim enz.
De rivieren hebben een gering verval ; van daar dat eb
en vloed diep in het land merkbaar zijn en kleine schepen
diep landwaarts in kunnen varen. Bij eb liggen de schepen
meermalen in het droge voor anker en eenige uren later ziet
men daar een sterk gezwollen stroom, hetgeen op vreemde
bezoekers van het eiland een wunderbaren indruk maakt.
Banka is te beschouwen als een zeer oiid eiland, welks tegenwoordige
gedaante in hoofdzaak dezelfde is, die het in een
ver verwijderd geologisch tijdperk bezat. De bouw van het
eiland is zeer eenvoudig; de hoogere berggroepen en de
lagere bergen bestaan meest uit oude eruptieve gesteenten
en wel bijna uitsluitend uit graniet. De granietachtige gesteenten
bestaan uit helder gekleurd orthoklas en oligoklas,
grauwe kwarts en magnesiaglimmer. Behalve graniet treft
men bij uitzondering nog aan tourmalijnrots, ontstaan door
het op den voorgrond treden van het tourmalijn en het verminderen
van het veldspaat. Men vindt dit o. a. in de nabijheid
van den berg Plawan. Voorts treft men syeniet aan en
wel aan Kaap Batoe (district Soengeiliat) en hoornblende-
graniet in het district Blinjoe
Volgens den mijningenieur P. H. van Diest bestaan de
onderste lagen der sedimentaire formatiën uit kwartsieten,
glimmerlei en andere leisoorten, welke afwisselen met zeer
ijzerrijke kleigesteenten. De bovenste lagen bestaan hoofdzakelijk
uit meer of minder rijk met ijzeroxyd bedeelde en
met kwartsadertjes doorsnedene klei-, kleizand- en zandge-
steenten, afgewisseld door conglorneraten, leisteen en dunne
lagen kiezellei. Deze gesteenten zijn opgetild, gebogen en
geplooid, tengevolge van granietheffingen, die op vele plaatsen
over groote uitgestrektheden tot het oppervlak zijn door-
gebroken.
Er zijn drie voorname heffingen van het graniet, aile zich
min ot meer van het noordoosten naar het zuidwesten richtende.
De noordelijkste granietheffing strekt zich uit längs de noordkust
van het district Djeboes, doorsnijdt het middengedeelte van
het district Blinjoe en vervolgt zich längs zee over het geheele
noordoostelijk deel van het district Soengeiliat en een klein
deel van het district Merawang. De tweede granietheffing