
i \
H. A. Mansfeldt in 1875. Aan het verslag van het laatste
onderzoek ontleenen wij het volgende; Voor zijne komst
waren er in Cheribon, van particulière zijde, namelijk door
den Heer Reerink, zeven afzonderlijke boringen gedaan,
namelijk vijf te Tjihodas, één in de nabijheid van Madja en
één bij Tjipinang. ü e twee laatste boringen hadden niet de
minste aanwÿzing gegeven op het voorkomen van aardolie.
De eerste boring had plaats gehad in 1871 onder leiding
van den ondernemer, doch door instortingen van den bodem
werden de boorwerktuigen vernield en in 1872 reeds de
werkzaamheden bij dit boorgat gestaakt. De instortingen
van den bodem herhaalden zich bÿ eene tweede boring, toch
werden in den loop van 1872 daaruit omstreeks 100 pikols
olie verkregen ; de derde boring leverde geen petroleum op.
Bÿ de vierde boring werd alleen het bovenste gedeelte van
het boorgat door een houten koker tegen instorting verzekerd,
zoodat het gat door de nastortingen onder den
houten koker aan diepte verloor en de opbrengst aan olie
gaande weg verminderde. Van Augustus tot December
1872 werden daaruit 400 pikols (24704 K.C.) ruwe aardolie
verkregen.
Wegens den ongunstigen uitslag bezocht de ondernemer
in 1873 voor de tweede maal de petroleum-districten in
Amerika en schafte hij zich een nieuw boortoestel aan
met stoom gedreven, zooals deze algemeen in Canada in
dien tijd in gebruik was. Hoe voortreffelijk deze toestel
voor de in Canada gewoonlijk voorkomende meer vaste
gesteenten moge zÿn, zoo is ze nochtans voor de door-
boring van zachtere, aan nastorting onderhevige lagen
minder doelmatig en dit nu is ju ist het geval bij
de slappe terreinen op Java. Met dezen toestel werden
de boringen hervat op 25 Juli 1874 en twee boringen met
dezen toestel leidden ook tot zeer onbevredigende uitkomsten.
Na al de genoemde en later nog gevolgde mislukte proeven
besloten de concessionarissen van de ontginning te Tjibodas
af te zien.
Evenzoo werd de verleende concessie tot ontginning in
Madja op 28 Maart 1890 op verzoek ingetrokken.
Behalve in Cheribon treft men ook aardolie aan in de residentie
Soerabaja. De mijningenieur Mansfeldt bezocht ook die
streek in 1875 en vond de bedoelde terreinen gelegen nabij
Goenoeng Sahari. Men treft daar aan gewone gegraven putten
waarin zich op de oppervlakte van het water een dun vlies
van eene donker gekleurde, tamelijk dikvloeibare aardolie
vertoont, welke olie reeds sedert vele jaren door de bevolking
der omliggende dorpen wordt verzameld en deels tot verlichting,
deels als geneesmiddel dient. De hoeveelheid der op
deze wijze verzamelde olie was betrekkelÿk zeer gering; de
productie van aile bekende bronnen in de afdeeling Soerabaja
bedroeg in dien tijd 305 pikols in een geheel jaar. Genoemde
ingénieur kwam na onderzoek tot de conclusie, dat de
kansen op eene voordeelige ontginning der aardolie-voerende
mergellagen in de residentie Soerabaja zeer gering zijn en
het uitvoeren van boringen voor dat doel niet raadzaam
kan geacht worden.
Aan den Heer A. Stoop, den mijningenieur, die van Rijkswege
de opdracht gehad heeft de petroleum-industrie in
Amerika te bestudeeren, werd op 27 Augustus 1887 concessie
verleend, ten name van „de Dordtsche Maatschappij tot
exploiteeren van petroleumbronnen op Java”, welke later
haren naam veranderde in „Dordtsche Petroleum-industrie
Maatschappij”, om petroleum te winnen in eene streek begrensd
door de rivieren de Porrong en de Soerabaja, de Kali
Mas en straat Madura. Aan dezelfde Maatschappij werd op
31 Maart 1889 de concessie „Djabakotta” verleend tot
w innin g van petroleum in de districten Djabakotta en
Djenggolo 1.
Nog werd aan den Heer Stoop, als gemachtigde van de
inlandsche rechthebbenden op de gronden van 12 dessa’s in