
slechts weinige soorten opgegeven, daar die nog niet voldoende bekend
zijn. Er komen daar evenwel vele soorten van dit geslacht voor.
Het bout wordt in de Minahasa voor huisbouw, vooral voor balken,
meest zeer geschikt geaoht. K.
387. Eugenia aquea Burin. (Jambosa aquea Buniph.). - Djam-
boe-ajer M. Djamboe-wèr J. ? Djamboe-tjai S. Gora-oetan,
Makembes o f Kembes in Menado. Gora-jadi Ternate. Op
Java g ekw e ek t, Ambon, Ceylon, Malaka.
Kg'- 1« M. Stam krom en laag vertakt. Sehers grauw. In den vruclit-
tijd vallen de glimmende, fraai wit of fraai rose gekleurde, zeer sap-
pige, maar meestal flauw smakende vruchten, zeer in het oog. Het
hout wordt niet gebruikt. Do vruchten zijn zeer gezooht. Cultuur
daarom aan te bevelen. K. en V.
In Malaka heet hij Jamhu-ajer-mawer, en heeft een hard hout,
dat evenwel te klein is voor bouwhout. R. S.g. 0.57; 0.68; 0.83.
388. E. caryophyllata Thunb. (Caryopbyllus aromaticus Linu.).
— Tjengké S. M. J. Vaderland Molukken. K r u i d n a g e l -
b o o n i.
Hg. 20 M, Stam recht. De jonge bladeren en bloemknoppen rieken
sterk n a ar kruidnagelen. De bloemknoppen worden gedroogd en leveren
zoo deze specerij. Op Ja v a slechts weinig gekweekt. Ook naar
andere streken is de cultuur overgebraoht, (bepaaldelijk n a ar Zanzibar
en Pemba) ; het Afrikaansch product is minder geurig dan dat der Molukken.
De boom groeit het best op zwarten grond, die een gelen
kleigrond tot ondergrond heeft, bij begint „vrucht” te dragen in het
10 me ja a r, en levert om de 3 à 4 ja a r een goeden oogst. Het
plukken vereischt veel zorg. K . en V. Zie verder Dr. K. W. van Gor-
kom, Specerijen. (Beschr. Cat. Kol. Mus.; 2e uitgave, 1903). S.g-, 0 69
- 0 .8 0 if. 0.71 ; 0.83; ? 0.87; 1.24. „ , ; g
389. E. cyniosa Lam. (Jambosa tenuicuspis Miq. i. p, — Syzygium
caryophyllifolium Bl.). - In l. namen locaal en onzeker.
Ki-sireum S. Kopô S. ? Tambaga S. Nagasari J. Manting J.
? Pipis J. ?Sepat J. ?Dial-padi, Java Z. I. II, Banka, V.-
en A.-Indië, Philippijnen.
Hg. 20 M. stam zuilvormig, bijna rolrond, zonder knoesten, met
enkele gleuven, met wortellijsten. Schors taai, grauw, niet ruw, met
overlangsche barsten. Een alt|jdgroene, niet zeldzame, verstrooid groeiende
boom, die zoowel in altijdgroene als in loofverliezende bosschen
voorkomt. Het hout wordt niet gebruikt. K .e n V .
In de Philippijnen heet deze boom Malanuhat-na-pnla. Het hout is
geelgrijs of asohkleuiig, met violette plekjes. Het is dicht en bros
en wordt gebruikt voor vloeren, beschotten, kozijnen enz. en voor
meubels. Ph. W. S. g. 0.76.
390. E. densiflora Dutliie — Petag S. Köpö S. Kopb-lalaj S.
Kàpo-badak S. Klampok J. Djamboe-klampok J. Djambon J.
Pjamboe-alas J. Java Z. I. II, Sumatra, Malaka, Singapore.
Hg. 10 — 15 M. Stam meest krom en laag vertakt. Schors grauw,
na het afschilferen soms pleksgewijze min of meer koperkleurig.
Jonge bladeren nog tot de normale hladgrootte fraai rose. Bladeren
tegenoverstaand. Bloemen fraai wit, in eindelingsche tuilen. Een algemeene,
verstrooid groeiende boom, die bij voorkeur in periodiek
droge streken, längs de beekoevers voorkomt. Het hout alléen voor
brandhout gebruikt. De vruchten worden weinig gegeten, om den bitteren
smaak. Cultuur weinig aan te bevelen, tenzij in blijvende re boisaties
van kale berghellingen om de dichte, altijdgroene loofkroon.
K .e n V. S g. ?0.50; ? 0.70.
391. E. jambolaiia Lam. (Syzyginm jambolamim Miq. — 2 S.
caryophyllifolinm DC.). — Doewet J. Djoewet J. Djamblang
Mal. S. ? Ki-sireum S Djoewet M. Sum. Bapo-rapo-djawa
Cel. Djamboe-sakelat of D.-alfoeroe Groot-Ceram. M.- en O.-
Java Z. I. Tropisch Azië en Australië.
Hg. 15 M. Stam meest krom en laag vertakt. Sohors bros, donkergrauw
of grauwgrijs. De smakelÿke, rinsche, met de kelk gekroonde,
meestal zwart violette vruchten zijn nogal gemakkelijk te herkennen.
Een vrij algemeene, verstrooid groeiende boom, die vooral in ijle, loofverliezende
bosschen voorkomt. Het hout wordt zelden gebezigd, daar
de vruchten als ooft gezooht zijn. De zaden hebben volgens sommige
geneesheeren n ut als inwendig middel tegen suikerziekte. Ook de
sohors zou dezelfde werking hebben. In de meeste groote dorpen wordt
hij om de vruchten gekweekt. Daarvoor aan te bevelen. K .e n V .
S.g . 0.58—0.94. P. 557—600. G. S.g. 0.65. St.
392. E. jamboloides £ . et Y. (Syzygium racemosum DC. — Resep
J. Risip J. Djembloek-krikil J. Salamwatoe J. Ki-sireum S.
? Petag J. S. Klampok-batoe Mad. Java Z. I. II.
Hg. 15 M. Stam meest krom, laag vertakt, zonder wortellijsten.
Sohors dun, grauw, zaoht aromatisch riekend. Gelijkt in bloel op
djoewet (E. jamboland), maar de bladen zijn spitser en minder breed.
Verstrooid groeiend, nogal algemeen, zoowel in djatibosch als in
vochtig heterogeen oerwoud. Hout soms voor bouwhout. K . en V
S. g. 0.50.
393. E. Jambos L. (Jambosa vulgaris DC.). — Djamhoe-ajer-
mawar J. Mal. Djamboe-kraton J. Pakoba M. op Celebes.
Op Java gekweekt, evenals in den geheelen Mal.-Archipel.
Hg. 15 M. Stam nogal krom, laag vertakt. Schors donkergrauw.
Gelijkt op Eugenia densiflora (Djamboe-klampoh J.), doch onderscheidt
zieh door de, n a a r rozen riekende, geelachtige vrucht. Het hout wordt
niet gebruikt. De vruchten zijn zeer gezocht, en daarom wordt deze
boom gekweekt. K .e n V . S.g. 0.56; 0.57; 0.58.