
weefsel van het najaarshout, dat daardoor donkerder van kleur is. De
onderlinge afstand der mergstralen is gewoonlijk verschillend. Zij zijn
meest smal tot matig breed. Q.
793. Agatlils (Dammara) celebica Eoord. — Damar M. Solo Tl.
Dama Tl. Rama Tfc. Tb. Celebes.
Het hout is goed en deugdzaam; men vervaardigt er planken van,
dooh meest vaartuigen, omdat het daarvoor de beste eigenschappen
heeft. De versch van den stam of de wortels ingezamelde hars dient
voor fakkels. Ook de semi-fossiele hars wordt Ingezameld. Het is een
der „damar" en „kopal" leverende boomen.
Woudreus met zuilvormigen stam, smalle, kegelvormige, donkergroene
kroon, en kransgewijze takken. Hg. 50 M. Hij is nauw verwand
aan Ag a th is loranthifolia. K.
Houtkenmerken. Agathis loranthifolia Salisb.: Hout vrij licht, fljn
van draad, bleek geelachtig bruin van kleur, met ver uiteenliggende
smalle banden, een weinig donkerder dan het omringende weefsel, en
smalle mergstralen. B.
794. A. loi’autliifolia Salisb. (A. Dammara Rich. Dammara alba
Rumpb.). — Damar M. Salo, ? Solo. Ternate. Kamal Auibon.
De op Java gekweekte boomen Kajoe-damar, Kajoe-api M.
De hars heet Damar-poetih, D.-batoe, D.-mata-koetjing M.
Mal.-Archlpel, Malaka.
Hg. 30 M. Stam recht, rolrond, hoog vertakt. Sohors effen, licht-
rossig tot grauw. Pijnappel 10 cM. middellijn. Bij inkapping vloeit
rijkelijk hars uit, die in weinige dagen hard wordt. Behoort, evenals
vele andere Coniferae tot de damar (en kopal) leverende boomen.
Evenwel is dit product volstrekt niet uitsluitend van deze plantenfamilie
afkomstig; ook de Dipterocarpaceae en Burseraceae brengen
het voort, in de g-rootste hoeveelheden wel de Hopea-aoorton. Jaarlijks
wordt voor 3 millioen gulden in Ned.-Indië aan dit product omgezet.
In Europa en Amerika wordt het gebruikt voor de vervaardiging van
lakken en vernissen, in Indie voor flambouwen en ook bij het batiken.
Dr. M. Greshoff. Zie de uitvoerige beschrijving in diens werk: Nuttige
Indische Planten.
Het hout heeft weinig waarde en is alleen geschikt voor schot- en
timmerwerk. Het is gemakkelijk te bewerken, en gepolitoerd zelfs
mooi. Z.
795. A. lorauthifolia Salìsb, var. — Damar-kramak Borneo.
Hooge boom. Goed timmerhout, vooral voor prauwen. C.
796. Araucaria brasilmua A. Rich. — Uit Brazilië. Te Buitenzorg
gekweekt. Lage boom. S.g. 0.51; 0.56.
797. Cupressns.
Toor reboisatie op den Merbaboe is in ruime mate en met succès
gebruik gemaakt van enkele uitheemsche soorten, C. sernpervirens Lin n .
(C. fastigiata DC.) en C. Benthami Endl. (C. excelsa Scott.). Het had
den sohijn, dat deze soorten zich aldaar niet spontaan zouden voortplanten,
doch thans is gebleken, dat ten minste voor de eerstgenoemde
soort die vrees ongegrond is. Verslag van den Dienst v. h. Boschivezen
in Ned-Indie van 1903.
798. Piuus siueusis Lamb. — Tjengpeh China. Te Buitenzorg
gekweekt. S. g. 0.60.
799. Podocarpus amara Bl. (P. eurliyucba Miq.). — Ki-merak
S. Ki-bima S. Ki-lilen S. Ki-pait S. Kajoe-taoen J. Bima J.
Tadji J. Radin Mad. Java Z. II. III, Sumatra, Mal.-Archipel,
Zuid-Australie.
Hooge boom (48 M.). Stam zuilvormig, zonder wortellijsten, met
liorizontale takken, hoog vertakt; kroon donkergroen; schors zonder
barsten, donkergrauw, evenals do bladen bitter-harsachtig smakend;
knoppen bolvormig; vruchten iets grooter dan een knikker, blauwachtig
zwart, talrijk ; bladen tweerijig uitstaande, langwerpig-lijnvormig,
ongeveer 80 mM. lang bij 10 mM. breed. Plaatselijk algemeen, in heterogeen
oerwoud, op vruchtbaren grond. Prächtig bouw- en meubelhout.
Cultuur aan te bevelen. K. en V.
800. P. Blumei Eudl. (P. latifolia Bl.). — Ki-bima S. Ki-maUla
S. W.-Java Z. I. II, Molukken, Celebes, Nieuw-Guinea.
Hg. 20 M. Bladen donkergroen, katjes donkervuiigeel. Door de
bladen gelijkend op Agathis loranthifolia, maar daarvan dadelijk te
ondersoheiden door de spitse oogen (knoppen), die bij Agathis \>o\iorid
en Stomp zijn. Ook de bladvorm is daar in het algemeen stomper.
Zeldzame boom; in heterogeen oerwoud, op vruchtbaren grond. Hout
niet gebruikt K .e n V . S.g . 0.42; 0.50.
Houtkenmerken. Podocarpus cupressina R .B r .: Hout lichtgeel, fijndradig,
met smalle mergstralen en zeer ouduidelijke jaarringen. R.
801. P. cupressiua R.Br. — Ki-poetri S. Ki-djamoedjoe S. Ki-
tjemara S. Ki-hades S. Tadji J. Tjemara-tikoeng J. Tjemara-
toekoeng J. Aroeh J. Tekik J. Kajoe-ambo M. Java Z. II.
III, Mal.-Archipel, Nieuw-Guinea, Philippijnen, Malaka.
Fraaie woudreus (48 M.). Stam zuilvormig, rolrond, zonder gleuven,
met wortellijsten ; schors roodachtig, evenals de bladen zonder reuk of
smaak; rijpe bessen donkerrood. Twijgen in drie vormen : korte, platte,
vedervormige twijgen, met dunne spil en dicht opeengeplaatste, vlak
uitgespreide, lijnvormige, gekromde, toegespitste, glimmende bladen
van 8—13 niM. lengte; rolronde, draadvormige twijgen, met kleine
dakpansgewijze, eivormige, spitse bladen van ruim 1 mM. lengte;
dikkere, rolronde, bloemdragende twijgen, met priemvormlge bladen
van 2Vî—8 mM. lengte. Nogal algemeene, verstrooid groeiende boom,
op vruchtbaren grond, in heterogeen oerwoud. Bouwhout, in zeer
groote afmetingen te krijgen, en als planken zeer fraai (o. a. is de
bewanding van de zaal in het sanatorium te Tosari hiervan gebouwd.)