
rii
'il
32
JAAR.
OPBRENGST IN A F V O E R I N Restant bij de mijn
TONNEN. TONNEN. in tonnen.
1873. 6924. _ 2535.
1875. 3830. 3814. 2093.
1876. 4314. 4408. 1990.
1877. 3209. 3172. 2035.
1878. 4100. 4100. 3224.
1879. 4916. — 1607.
1880. 7007. 1) —
1881. 3507. 2) — 970.
Zooals reeds gemeld is, ging de afvoer van kolen aan de
mijn Oranje-Nausau, die 90 K.M. boven Bandjermasin ligt,
steeds met bezwaren vergezeld ; vandaar dat het Gouvernement
reeds in 1854 er op bedacht was om kolen te doen ontginnen
op een beter gelegen plaats. Dientengevolge werd een
onderzoek ingesteld naar de kolenlagen, gelegen aan den oever
der Riam Kanan nabij het dorp Karang Intan (zie blz. 26), dat
veel dichter gelegen is bij Bandjermasin. Tot beter begrip dier
îiooûig Éan dienen dat de Riam Kiwa loopt van Pengaron
längs Asahan en Bawahan tot aan den mond der Riam Kanan,
die oostwaarts loopt, en verderop den naam van Karang Iritan
draagt. De Riam Kiwa loopt verder längs de Riam Kanan naar
Martapoera,^ maakt daar een grooten bocht, gaat dan naar
Bandjermasin en stort zich vervolgens in de Barito rivier. Vol-
fc,ens de mijningenieurs nu is de Riam Kanan beter bevaarbaar
dan de Riam Kiwa (van Pengaron tot Martapoera). De kolen
aldaar ontgonnen werden in 1855 onderzocht en voor de vuren
*) Daarenboven nog 4410 ton gruis 1
-- „ 2251 „ „ (
zeer gescbikt tot het maken
van briquetten.
van stoomketels zeer geschikt bevonden. Van 1856 tot 1858
werden steeds boringen daar in den omtrek, bij de heuvels
Djabokh (monster no. 54) en Djalamadi enz., verricht en wei’d
in 1857 door den ingénieur de Groot het algemeene plan eener
nieuwe kolenmijn »Delft” ontworpen en de eerste boring daarvoor
verricht op 31 Mei 1858. De laatste boring had in het
begin van 1859 plaats, toen plotseling het verder onderzoek
gestaakt werd, tengevolge van den inmiddels uitgebroken op*
stand, waardoor kort daarop het Europeesch personeel bij de
boring te Padang Kraton vermoord werd en het boorgereed-
schap vernield. Sedert is het plan dezer nieuwe kolenmijn
onuitgevoerd gebleven.
Tusschen den genoemden berg Djabokh en Pengaron ligt
de landstreek Banjoe Irang, waar binnen een zekere uitgestrektheid
concessie werd verleend tot ontginning van kolen en
andere delfstoflen. Deze concessie werd oorspronkelijk verleend
aan den Heer R. J. W. P. Wijnmalen, die haar met goed-
vinden der Regeering overdroeg aan de »Maatschappij tot
bevordering van mijnontginningen in Nederlandsch Indië” . In
1859 bij den aanvang van den opstand in het Rijjc van Bandjermasin
werd de tengevolge van de concessie ontstane mijn
y>JuUa Hermina" verwoest (monster No. 55) en daarbij het
Europeesche personeel vermoord; sedert dien tijd werd de
kolenontginning aldaar niet hervat ; hare eerste productie was
naar Soerabaja afgescheept.
Eveneens in het Zuiden van Borneo doch aan de Oostkust
trekken de vele kolenlagen onze aandacht, ten eerste bij de
rivier de Assem Assem (monster No. 56) in Tanah Laut,
waar de ingénieur Rant reeds in 1850 bruinkolen ontdekte.
Men kan aannemen, dat deze kolenbeddingen zich regelmatig
voortzetten over eene lengte van 20 K. M. tot aan de rivier de
Rakin. De uitkomsten van het onderzoek waren voor de praktijk
niet belangrijk, 1° omdat de kolen slecht bruikbaar ble-
3
i