
het hardnekkig vasthoudt. Gewoonlijk geschiedt dat door
het inblazen van stoom. Ook het geëxtraheerde zaadmeel
moet geheel bevrijd worden van het oplosmiddel, wat
eveneens bawerkt wordt door stoom te blazen door het
meel, dat vooraf sterk verwarmd is. Het verdampte op
losmiddel moet door afkoeling weder in den vloeistoftoe-
stand terug gebracht worden, om opnieuw dienst te kunnen
doen.
Hoofdpunten zijn o.a. dat de toestel overalgoed gesloten
zij, dat de afkoeling der dampen zoo volledig piogelijkge-
schiede, opdat de verliezen aan oplosmiddel, die nooit geheel
vermeden kunnen worden, tenminste zoo klein mogelijk
blijven. Houdt men dit n iet voldoende in ’t oog, dan
wordt in de practijk het procès al gauw te duur.
De keuze van het extractiemiddel is uitteraard van groot
belang.
Voor de eerste proefnemingen werd zwaveikoolstof gebt
uikt, en er zijn verscheidene fabrieken ingericht, die nog
met deze vloeistof werken.
Na de groote vlucht, die de petroleum-industrie in Amerika
nam, toeu benzine en petroleumaether meer bekend werden,
zijn deze producten herhaaldelijk voor extractiedoeleinden
aanbevolen, en ook in ’t groot gebruikt.
Voor eenige jaren is de aandacht bijzonder gevallen op
de toepassing van benzol voor dit doel, en in den allerlaat-
sten tijd is als nieuw extractiemiddel de tetrachloorkool-
sto f op den voorgrond gekomen.
De voor- en nadeelen dezer vier vloeistoffen laten zieh
in ’t kort aldus samenvatten. De meest gebruikte, de
benzine, heeft behalve het groote gevaar voor brand en voor
explosie van den damp, wanneer die met lucht gemengd
is, het nadeel, dat het als een mengsei van verschillende
koolwaterstoffen een veranderlijk kookpunt heeft. Bij destillatie
der vetoplossing verdampt eerst het laagst kokende
deel der benzine, welke damp zieh natuurlijk moeilijker
verdichten laat, wat aanleiding geeft tot grooter verlies;
in het vet blijft over het hoogst kokende bestanddeel der
benzine, dat daaruit weder het moeielijkst te verwijderen is.
Voordeelen der benzine zijn de goedkoopte, het feit dat
het door de stoffen, waarmee het bij de bewerking in
aanraking komt niet ontleed wordt en ook op deze niet
inwerkt en ten slotte, dat men, al naar de bijzondere
eischen, hooger of lager kokende benzine gebruiken kan.
Meestal kie st men kookpuntsgrenzen liggende tusschen
60° en 110° 0.
De zwaveikoolstof (kookpunt 46°) brengt nog grooter,
gevaar voor brand en explosie mede dan benzine; haar
damp is zeer schadelijk voor de gezondheid; het vet, dat
er mede gewonnen wordt is meestal van geringe qualiteit,
een gevolg van de niet zeer stevige chemische constitutie.
Benzol (kookpunt 80°) wordt w e in ig gebruikt. Gevaar
voor brand en explosie deelt het m e t de beide voorgaande;
daarentegen heeft het een zeer stevige chemische con stitutie;
het is vrij duur.
Tetrachloorkoolstof (kookpunt 76°), eene stof, die al sinds
jaren bekend, maar tot voor korten tijd uitsluitend als
laboratorium-praeparaat bereid was, wordt tegenwoordig
op groote schaal vervaardigd. De prijs is daardoor aan-
merkelijk gedaald, en, hoewel nog hoog in vergelijking
met benzine, toch niet meer zoo, dat de andere voordeelen
daar niet tegen zouden kunnen opwegen. Het
grootste voordeel is haar volkomen onbrandbaarheid. Een
nadeel is, dat ijzer, koper en aluminium er op den langen
duur door worden aangetast, zoodat men tot looden, of
wel vertinde (verzinkte, vernikkelde) toestellen zijn toe-
vlucht moet nemen.
Tot nu toe is eene extractiemethode, waar het vetten
voor technisch gebruik geldt, in vele gevallen te verkiezen
:'.VS.JÌ' -y'?*’ C-^