
il! ''U a' il:!'" +
k‘)i
men deze beide stoffen uit het gezichtspunt harer ont-
leedbaarheid beschouwt, dan ziet men dat de stikstofhou-
dende sto f veel gemakkelijker ontleed wordt dan het vet.
Indien echter dit vet lang met water in aanraking is, dan
gaat het vet in vetzuur over en de fossiele beenderen zullen
dus slechts vetzuren en geen vet bevatten. Dat ophoopingen
van vet door zeestroomingen hebben plaats gevonden, a ls
het vet met slib vemengd was, kan men zich gemakkelijk
voorstellen. Door de drukking van de later afgezette sedimentaire
lagen, wellicht ook onder medewerking van warmte,
kan de verandering van vet in aardolie hebben plaats g e vonden.
Drukking alleen, of drukking en warmte kunnen
daartoe medegewerkt hebben; de ondervinding toch heeft,
ons geieerd, dat, als men raapolie gebruikt voor machineriën
en deze langen tijd aan de drukking der as is blootgesteld
geweest, men ten slotte onverzeepbare producten
aantreft, die dus overeenkomst met minerale oliën bezitten..
Voorts heeft Engler visschen onder groote drukking g e destilleerd
en in het destillaat een groote hoeveelheid stik
stof houdende stoffen, zooals pyridinebases, picoline enz.
aangetroffen, en nu heeft Zaloziecki onlangs in de aardolie
van Boryslaw ook van pyridine afgeleide producten aangetroffen.
Ook is een steun vosr deze theorie, dat Höfer
zelfs 15 tot 20 pOt. stikstof gevonden heeft in sommige
aardoliegassen van den Elsas.
A. Veith en C. Schestopal vereenigen zich ook geheel en
al met de beschouwingen van Engler.
SAMENSTELLING EN EIGENSCHAPPEN
VAN DE PETROLEUM-SOORTEN UIT NEDERLANDSCH
OOST-INDIË.
Java. De monsters No. 1, 2, 3 en 4 zÿn alle dik en
donkerbruin van kleur. Von Baumhauer onderzocht de petroleum
van Banjoemas en wel die uit de bron bij Minjak Tanah,
Iliran en Banjoeasin. Hij vond, dat de massa bij verwar!
ming en wel boven de 100° C. sterk schuimde en het daarin
fljn verdeelde water zich niet wilde afscheiden, zoodat hij
verplicht was de massa bij kleine gedeelten in eene opene
schaal te verwarmen totdat het schuimen, een gevolg van
de moeilijk ontwijkende waterdampbellen, had opgehouden.
Bij de destillatie ging in den beginne nog waterdamp over,
en eerst bÿ ongeveer 200° C. begon olie te destilleeren ; er
werden daarna verkregen op 250° tot 300° C. 36 voluums-
procenten van eene lichtgele olie van een kookpunt van
238° en een spec, gewicht van 0.8931 bij 15° C.
Tusschen 310° en 350° destilleerden er 50 voluumspro-
centen eener lichtgele olie van een kookpunt van 286° en
een spec, gewicht van 0.8969 bij 15° C.
Monsters No. 5 en 6 zijn eveneens dik en bruinzwart van
kleur. Ook Von Baumhauer onderzocht een dergelijk monster
en we l No. 6 en kreeg, na inachtneming der bovengenoemde
voorzorgen tegen het schuimen, vier verschillende oliën van
0.8526, 0.8683, 0.9043 en 0.9450 spec. gew. en respectieve
kookpunten van 162°, 195°, 250° en van ongeveer 286° C.
No. 8 is gezuiverde petroleum, verpakt in blik en kist,
ingezonden door de Dordtsche Petroleum-Maatschappij.
Monster No. 9 is eene dunne bruine vloeistof.