
: Ii
: I
li M '
een geneesmiddel tegen koorts. Gout. — Beou. Borneo.
S.g. 0.37. — ? Bira-bira. Sum. Duurzaam in den gronden
onder water. G. S. g. 0.65. — Boelang-boelang. Sumatra.
Voor huisbouw. G. S. g. 0.42. — Boendengan. Borneo. S. g.
0.65. — ? Erang. Sum. Brandhout. v. H. — Kabantoejan,
Billiton. S. g. 0.68. — Kajoe-loebang. — Kajoe-loepan. Sum.
Voor huisbouw. G. S. g. 0.50. - Kajoe-tering. S. g. 0.59.
— Ketikal. Borneo. S.g. 0.44; — Lahan-giluan. Vitex sp.
Sumatra. Voor huisbouw. G. S. g. 0.95. — Laban-tandoek.
Vitex sp. Sumatra, Borneo. S.g. 0.75; 0.93. — Langgoendi,
Sum. Zeer duurzaam. v. H. — Lelim. — Tapoeeng. Sumatra.
Hout vrij fijn en zacht, door de Maleiers alleen voor brandhout
gebruikt. v. H. — Titi-dahan. Sum. Voor dakspanten.
V . H . — ? Warong. Java. S. g. 0.70.
N y c t a g i n a c e a b . K.enV. 7; B. III. 1.
578. Pisonia excelsa Bl. — Ki-tjaoe S. Ilarès J. Gendala J.
Pedaja J. Gedangan J. Kajoe-gedang J. Khedeung Mad.
Kadjoeh-khedeung Mad. Gegemelen Ts. Mahansaoe Rt. De
vruchten heeten Blondo J. en Poeloetan J. Java Z. I. II,
Celebes, Andamanen.
Vrij hooge (18 M.) en zeer dikke boom, laag vertakt; stam met
diepe gleuven, vrij veel knoesten en kleine wortellijsten. Sohors dun,
bruinachtig-grauwgrijs, nogal ruw, met overlangsche barsten, met wa-
terachtig sap. In den bloeitijd is de dichte kroon met tallooze witte
pluimen gesierd. In den vruchttijd zeer eigenaardig door de, dan
onder den boom liggende, eenigszins op vanille-vruchten gelijkende
(maar sleohts 3 cM. lange) vruchten, waarvan de vijf overlangsche
spleten gevuld zijn met een gomachtig, sterk klevend, doorschijnend
hruinzwart sap. Vele insecten zitten daaraan vastgekleefd, en zelfs
kleine vogels kunnen er door gevangcn worden. Altijdgroene, verstrooid
groeiende, vrij zeldzame boom, op vochtigen, vruchtbaren grond,
in sohaduwrijk oerwoud. Hout zelfs te week voor brandhout, bijna
even week als een pisang-stam. Gemengd tusschen andere boomsoorten
aan te bevelen in reboisatie m. h. o. op irrigatie in lagere bergstreken.
K .e n V . Ook ondergeplant in reboisaties van A lh iz z ia moluccana.
Boschverslag 1903.
579. Cverige monsters;
BougainTilIaea glabra Choisy. (Brazilië). Plantentuin. —
B. spectabilis Willd. (Brazilië). Cp Java gekweekt. (Als
sierplant, om de groote, paarse schutbladon.) Is nu eens
een echte klimplant, en houdt dan weer het midden tusschen
boom en klimplant.
M y r i s t i c a c e a e . K.enV. 4, B. III. 1.
Boomen met rood sap; soms aromatisch.
Houtkenmerken. Myristica : Hout meest licht, vrij zacht, roodachtig
bruin, met regelmatige, duidelijke ringen van hard hout zonder poriën,
die er als jaarringen uitzien. Poriën in korte, radiale rijen, matig groot,
nogal schaarsch. Mergstralen smal, talrijk, onregelmatig. Q. (Bij
M. I r y a is het bout donker olijfgrijs, hard en dicht, de poriën ovaal
en als door overlangsche schotten verdeeld, gelijkmatig verspreid, de
mergstralen golvend, uitgebogen waar zij de poriën raken, en hun
onderlinge afstand kleiner dan de doorsnede der poriën. G.)
580. Myristica bancana Miq. — Mendara Banka.
Voor zolderingen en beschotten. C. S.g . 0.74.
581. M. elliptica Wall. (M. calocarpa Miq.). — Madang-boea-palaM.
Als boven. C. S. g. 0.70.
582. M. fatna Houtt. — Pala-laki-laki M. Pala-oetan M. Molukken,
N.-Guinea. De stamplant van de lange nootmuskaat
en wilde foelie van N.-Guinea is M. argentea Warb.
Slechts voor brandhout van eenige waarde. C.
583. M. fragraus Houtt. — Pala J. S. M. Het zaad heet n o o t m
u s k a a t en de zaadrok f o e lie . (Verg. 582.) Wild in de
Molukken. Gekweekt op Java, Sumatra, Celebes, Malaka,
Brazilië en West-Indië.
Hg. 18 M. Stam recht, rolrond, zonder wortellijsten, met knoesten,
zonder gleuven, nogal laag vertakt, met typisch kegelvormige kroon.
Sohors donkergrauw. Vruoht breed, peervormig, 6—9 cM. lang, met
sappigen vruchtwand, die, openspringend, het door den fraaien rooden
zaadrok (foelie) omhulde zaad (muskaatnoot) vertoont. Het hout van
dezen altjjdgroenen boom wordt niet gebruikt, daar de vruchten, om
de muskaatnoot en foelie, te hooge waarde hebben. Vooral in de Molukken
wordt de cultuur op groote sohaal gedreven. In Ceylon en
Voor-Indië is do aanplant onmogelijk geworden door een zwamziekte.
K .e n V . (deel 4. p. 195—197.) Zie verder: Specerijen, door Dr. K.
W. V . Gorhom, 1903 (Cat. Kol. Mus.), alsmede het groote werk van
Dr. 0. Warhurg, die Muskatnuss, 1897. S.g. ?0.43; 0.51; 0.62;0.71.