
289.
(verwilderde vorm van de algemeen gekweekte soort op
allerlei zeehoogten). A.-Indië, Philippijnen.
Hg. 20 M. Stam krom, nogal laag vertakt, zonder wortellijsten,
dikwijls met ondiepe gleuven. Boom sterk gedoornd, de gekweekte
variëteit niet of zeer weinig gedoornd. Schors taai, aschgrijs, ruw
door do vele dooms, met overlangsche barsten, met wateraohtig
sap. Bloemen zeer vele, scharlakenrood. Een altijdgroene boom, die,
min of meor gezellig groeiend, voorkomt op periodiek zeer waterarme
terreinen in graswildernissen, en soms ook in ijigroeiend heterogeen
oerwoud. Vermenigvuldiging zeer gemakkelijk door stekken. Hout als
te weinig duurzaam alleen voor tijdelijk houwmateriaal gebezigd, voor
pakkisten geschikt. De versehe jonge bladeren worden, fijn gestampt,
gebruikt als inwendig medicijn voor kraamvrouwen. Zaden een alcaloïd
bevattend. De boom wordt algemeen aangeplant, vooral aïs schaduwboom
in de koffietuinen der bergstreken. Ook veel gebruikt als steun-
boom voor peper en sirih. De wortels dragen vele wortelknolletjes.
Een hevige ziekte, die vooral In Oost-Java de boomen zeer teistert,
maakte, dat mon n a ar andere schaduwbcomen moest gaan omzien. De
in de koffietuinen gebezigde boom is bijna uitsluitend de ongedoornde
variëteit (var. inermis Miq.), die in het wild niet op Jav a wordt aangetroffen.
De uit het zaad dezer variëteit opgesohoten planten zijn steeds
gedoornd. De voortplanting geschiedt dus ongeslaohtelijk. Zie verder
Teysmannia III, 541 en IV, 415. K .e n V .
In de Minahasa wordt deze soort ook algemeen gebruikt als soha-
duwboom in koffietuinen. (Ook wordt aldaar voor dat doel veel gebezigd
E. indica L., die er evenwel minder geschikt voor is, daar
hÿ periodiek bladerloos is. Deze wordt daar algemeen Dadap Ml. genoemd,
dus anders dan op Java, waar de eerstgenoemde soort dien
naam draagt. Verdere inl. namen Raprap Tb. Radap Tt. Darap T).
Op Java heet hÿ Blendoeng 8. Dadap-blendoeng S. Dadap-ajam J.
Theutheuh Mad.). Het hout wordt er niet zoo gering geschat als op
Java. Planken, die niet met water in aanraking komen, blÿven ja re n lang
goed. K.
Erythrina oyalifolia Roxb. (E. fnsea Lour.). - Tjangkring
J. S. Mad. M. Dadap-tjangkring S. J. M. Theutheuk-tjang-
kring Mad. Java Z. I, Polynésie, V.- en A.-Indië.
Hg. 15 M. Stam nogal krom, nogal laag vertakt, zonder wortellÿsten,
met ondiepe gleuven. Takken sterk gedoornd. Sohors geelachtig
grauw, min of meer kurkachtig, met op breeden voet gezeten, scherpe
dooms. Bladen drietallig, blaadjes ovaal, van onderen zilverwit (fijn-
gewreven met aromatischen geur), bloemen purper, vruchten rozen-
kransvormig. Een (?) altÿdgroene, algemeen voorkomende boom, die
dikwÿls gezellig groeit en bÿna uitsluitend aan de oevers van beken,
poelen en moerassen voorkomt. Het hout wordt als te grof, te weinig
duurzaam en te krom, niet door inlanders gebruikt. Voor pakkisten
bruikbaar. Cultuur niet aan te bevelen, tenzÿ om zandige oevers van kleine
waterleidingen tegen afspoeling fe beschütten. JT.en F. S. g. 0.30; 0.32.
290. Indi^ofera Teysmanni Miq.
Groote heester. 8. g. 0.73.
Sumatra, Java, Ternate.
292.
293.
Inocarpns edulis Forst. — Gajam J. M. Gedjam Mad. Gaim
of Hojam op Banda. Angajin Mak. Molukken, Celebes, Java.
Hooge boom. Het hout heeft alleen waarde voor brandstof. Wordt
ora zijn geurigen bloesem en fraaie bonding aangeplant. Het vleesch
der vruchten is eetbaar; do pitten leveren olie. Hssk. S. g. 0.46; 0.55;
0,75.
Millettia atropurpúrea Bth. — Mariboengan Palembang.
Kajoe-oedjau Lampongs (Sumatra), Malaka.
In Malaka een groote boom met purperen bloemen en groote peulen
en zaden. Als timmerhout van weinig waarde, donkerbruin. De
maleische naam is: „Talang-daeng". Hij komt veel voor, over het
geheele schiereiland. R . S.g . 0.69; 0.71.
Oruiocarpuiu glabrum
T. et B, — Bori. Keu-wori Ceram.
S. g. 0.65.
294. Pougauiia glabra Vent. (P. grandifolia Z. et M.). — Krandji
J. Maraoewan Tl. Kajoe-besi-pante Tb. Kajoe-hesi-koening Tl.
Hakin Pk. Loebi-in-tosi Tl. Kachang-kaju-laut of Malapari
in Malaka. Volgens v.E. op Karimon-djawa Kajoe-bisi-bisi.
Java Z. I. Celebes, Malaka, V.- en A.-Indië.
Hg. tot 25 M., dikwÿls sleohts 6—8 M. bÿ 40 oM. dikte. Stam krom
laag vertakt. Schors bros, donkerbruingrÿs, glad, met ondiepe, overlangsche
barsten. Een loofverliezende boom, die, dikwÿls gezellig
groeiend, algemeen voorkomt aan hot strand (niet in de vloedbossohen).
Hot hout is nogal hard en wordt ora de geringe duurzaamheid niet
gebruikt. De schors wordt soms uitwendig tegen schürft aangewend.
In Britsch-Indië dient de olie uit de zaden ala lampolie en wordt uitwendig
als middel tegen huiduitslag geroemd. Cultuur niet aan te
bevelen tenzÿ als schaduwboom längs strandwegen. K . en V. S. g.
0.61—0.72. P. 686. G. S.g . ?0.65; ?0.85.
295. P. 2 xerocarpa Hssk. — Plantentuin.
Lage boom. S. g. 0.70.
296. Pterocarpus hypostictus Miq. — Tarpandi Sumatra.
Voor masthont geschikt. C. S .g . 0.88.
Houtkenmerken. Pterocarpus dalbergio'ides Roxb.: Hout nogal hard,
spint smal, grÿs, kernhout holder rood, gestreept met bruin en zwart.
Poriën schaarsch, matig groot tot groot, gevuld met barsachtige stof,
omringd door bleeke ringen en verbonden door smalle, golvende, con-
oentrische lÿnen, duidelÿk zichtbaar op overlangsche doorsnede.
Mergstralen buitengewoon smal, zeer talrÿk, eenvormig en op onder-
ling gelÿke afstanden. G.