
‘i
j
!•
De vorm van het eiland is bijna een rechthoek, waarvan
de twee lange zijden noord en zuid loopen, terwijl de twee
iets kortere zijden zich oost en west uitstrekken.
De oppervlakte bedraagt 119 vierk. geograph, mijlen, d.i.
ongeveer gelijk aan de gezamenlijke oppervlakte van Noord-
brahant en Limburg, doch volgens Cornells de Groot zou
de oppervlakte van het eiland slechts 80 vierk. geogr. mijlen
en die der onderhoorigheden, bestaande uit meer dan 150
eilanden, slechts 5 vierk. geogr. mijlen bedragen; in dat
geval zou het eiland slechts de dubbele grootte bezitten van
de provincie Limburg. Het uiterlijk voorkomen vertoont eene
sterke gelijkenis met dat van het eiland Banka. Over het
algemeen is het kustland laag en het binnenland eenigszins
verheven en zachtgolvend. Te midden daarvan verheffen zich
vrij steile heuvels en bergen, die over het geheele eiland zijn
verspreid.
Het hoofdgebergte, dat rondom het eiland uit zee zichtbaar
is, is het gebergte Tadjam, waarvan de belangrijkste bergen
zijn de Tadjam-Laki en Tadjam-Bini ’ ). Voorts heeft men de
gebergten Lyang, Sepang, Agoeng, Segara en Boeroeng-Mandi.
De hoogste berg, de Tadjam-Laki, bezit slechts eene hoogte
van 510 Meter.
Het is op de hoogere deelen dezer bergen en längs de
rivieren, vooral aan haren oorsprong, dat men het weinige
zware hout aantreft, dat het eiland oplevert. De voornaamste
rivieren zijn de Tjiroetjoep en de Lingan, die in de nabijheid
van het gebergte Tadjem ontspringen en beide een zeer
kronkelenden loop hebben.
De kust is zeer onherbergzaam, daar zij omgeven is door
koraalriffen, zandbanken en klippen, waarvan sommige zich
vrij ver in zee uitstrekken. De stranden bestaan bij afwisseling
uit rotsen, koraal, zand en rnodder.
In 1853 werd de bevolking door de Indische Regeering
') Tadjam beteekent scberp, Laki beteekent man, Bini is vrouw.
geschat op 7633 inlanders, 11 Europeanen en 843 Chineezen,
te zamen 8487 inwoners. De inlanders kan men verdeelen in
bewoners van het binnenland, orang darat, verreweg het
meeste in aantal, en de bewoners der vaartuigen, orang sekah.
De bevolking bestond volgens den laatsten Regeeringsalmanak
uit: 95 Europeanen en daarmede gelijkstaande, 25500 inlanders,
9572 Chineezen en 7 andere vreemde oosterlingeiq
te zamen 35174. Of dit groote aantal inlanders werkelijk
alle Billitonneezen zijn, komt mij wel eenigszins twijfelachtig
voor. In elk geval is de sterkte der bevolking in 35 jaren
verbazend sterk toegenomen, sterker dan zulks met Banka
het geval is.
De orang darat zijn volgens den Heer F. W. H. van Hedemann
(Schets v a n de bevolking en de huishoudelijke inrichting
der tinmijnen op Billiton, 1868) kwaadaardig, valsch, ongastvrij
en zeer lui, met welke beschrijving ook die van den Heer Rost
van Tonningen tamelijk wel overeenkomt; de Heer Cornelis
de Groot heeft een veel günstiger oordeel en beschrijft hen
als zeer vertrouwbaar, deelnemend in het geluk en ongeluk
van anderen, vriendschappelijk gezind onderling en jegens
Europeanen, en arbeidzaam.
Wat den landbouw betreft, deze bepaalt zich tot het teelen
van rijst, oebi mengaloh en oebi ketejla (beide meelachtige
knollen) ; de rijstteelt is alleen de droge. Naarmate van de
onvruchtbaarheid van den bodem kan hetzelfde stuk slechts
eens om de tien of twaalf jaar worden bebouwd, en dan nog is
de opbrengst onaanzienlijk. Be daar geteelde rijst kan dan ook
niet voorzien in de behoefte der bewoners. De verscheiden-
heid van vruchten is eveneens zeer gering en tevens hare
hoeveelheid ; men treft voornamelijk aan de kalapa, de pinang,
de pisang, de doerian, de nangka en de papaja.
De zeevarende bevolking bestaat uit een geheel ander slag
van menschen; zij zijn sterk, goedhartig, open van karakter
en steeds vroolijk gestemd en leven steeds in booten op het
water. De Heer de Groot beschrijft hen als vermetele zee