
Wij zullen nu de verschillende stoffen, die met de
caoutchouc worden gemengd vóór het vulkaniseeren, nader
bespreken. Ontelbaar zijn de toepassingen van de caoutchouc;
het kostbare materiaal heeft zieh in de rij der
grondstoffen van de techniek eene zeer belangrijke plaats
weten te veroveren, waarvan het niet verdrongen zal worden.
De industrie van deze onmisbaar geworden sto f is in
de laatste decenniën zoo uitgebreid, dat het niet te verwonderen
is, dat er sinds langen tijd naar Surrogaten gezecht
wordt, en ijverige pogingen in het werk gesteld zijn
om den afval van de fabrieken en vooral de enorme hoeveelheid
gebruikte, afgedankte caoutchoucartikelen weer in het
oorspronkelijke materiaal om te zetten. Voor zoover het
fabrieksafval nog niet gevulkaniseerd is, heeft het, wanneer
men de samenstelling kent, zijne waarde behouden,
daar het in de fabrikatie terug kan gaan. Het afval van gevulkaniseerde
artikelen uit het dagelijksch leven echter,
is wel weer in bruikbaren toestand te brengen, maar het
oorspronkelijke uitgangsmateriaal, dus zooals het was vóór
de zwaveltoevoeging, krijgt men niet terug. Het „devuD
kaniseeren” is nog niet volkomen gelukt, hoe vaak zulks ook
is voorgespiegeld. De tallooze patenten, die verleend zijn
op het z.g. regenereeren van caoutchouc-afval beheizen niet
anders dan het op de een of andere wijze verwijderen van
weefsel-lagen en vulstoffen uit de heterogene (en daarom
zorgvuldig te sorteeren) stukken, verder het onttrekken van
het meerendeel der aanwezige vrije zwavel, en het in een
plastischen toestand overbrengen van het résidu. Dit résidu
is de gedeeltelijk gevulkaniseerde caoutchouc, die dus nog
in staat is meer zwavel chemisch te binden. Het onttrekken
van de chemisch gebenden zwavel gaat niet zonder
destruktie van het molekuul. Men brengt dus de kruimelige
gereinigde massa door geschikte behandelingswijze
(meestal door kneden met minerale oliën bij hooge temperatuur)
in een plastischen toestand over, zoodat zij voor
het mengen met nieuwe hoeveelheden zwavel en andere
ingiediënten geschikt is, en dus opnieuw gevulkaniseerd
kan worden. De geregenereerde caoutchouc, zooals die tegenwoordig
in den handel komt, vormt een waardevol surrogaat,
of juister, vulstof. Eene groote geldswaarde aan afval,
waar men vroeger geen raad mede w ist en die men onder
den stoomketel verbrandde, of begroef, of in het water
wierp, wordt aldus nu verwerkt in afzonderlijke fabrieken,
in Duitsehland en elders.
Andere z.g. caoutchouc-surrogaten van uitgebreide beteekenis
zijn de faktis-soorteu. Deze kan men in twee hoofd-
groepen verdeelen, de w itte drij vende faktis en de zwarte of
bruine niet-drijvende faktis.
De eerste wordt gemaakt door verschillende drogende
vette oliën, voornamelijk raap-en katoenpitolie, met chloorzwavel
te behandelen, waardoor zij in eene sponsachtige,
witte, op broodkruim gelijkende massa veränderen, die dan
zorgvuldig gemalen, soms zuurvrÿ gewasschen, soms met
wat magnesia vermengd en gedroogd wordt. Deze witte
faktis bevat chloor en zwavel gebenden, het eerste wordt
door verhitting boven 100° gedeeltelijk en door verwarmen
met alkoholische kali volledig uitgedreven. Een eerste ver-
eischte voor goede w itte faktis is, dat zij vrij van zuur
moet wezen.
De biuine faktis wordt bereid door koken van vette oliën
met zwavel. Deze wordt daarbij gedeeltelijk opgenomen,
en na afkoelen is ailes tot een elastischen bruinen koek
geworden, die echter weinig samenhang bezit en gemakkelijk
tot een kruimelig elastisch poeder te wrijven is. Bij
het gebruik van faktis moet het gehalte aan vrije zwavel
en vrije vette olie bekend zijn, om onaangenaamheden in
de verdere fabrikatie te voorkomen. z.g. Parâ-faktis wordt
gemaakt onder toevoeging van paraffine of vaseline.
Behalve geregenereerde caoutchouc en faktis komen als
vulstoffen nog tal van andere materialen in aanmerking.
; f
H