
I. ALGEMEEN GEDEELTE.
VETTEN.
De vaste en de vloeibare vetten, of wel vetten en vette
oliën — in tegenstelling met vluchtige (aetherische) en minerale
oliën — vormen te zamen één enkele groep. Of een
lid er van tot de vaste vetten, dan we l to t de oliën wordt
gerekend, hangt af van zijn smeltpunt. Sommige staan
op de grens; zoo spreekt men b.v. even goed van cocosvet
als van cocosolie. Hier zal in ’t vervolg van vetten gespro-
ken woi'den, als de geheele groep (vetten en oliën) bedoeld
wordt, anders van vaste vetten of van oliën.
C w c s c h i e d e n î s . Eeeds vroeg in de geschiedenis der
menschheid vindt men van oliehoudende planten en van
oliën gewag gemaakt, terwijl dierlijke vetten uit den aard
der zaak ook reeds vroeg bekend moeten gewee st zijn. In
de oudste sankrietsche, hebreeuwsche en egyptische ge-
schriften wordt de Sesamplant en hare variëteiten beschre-
ven, en de bereiding en het veelvuldig gebruik der olie voor
voeding en verlichting vermeld. In de oudste boeken van
het oude testament, de boeken van Mozes, vindt men ook
den olijfboom en de olijfolie herhaaldelijk genoemd; de
olijfboom vormde een belangrijk deel der rijkdommen van
het beloofde land. Ook in G-riekenland werd ten tijde van
Homerus (± 9 0 0 v.C.) de olijfboom algemeen geteeld, doch