
H/dv A • I / pikol. Zie 7V?/.9wa/îWîa 1893 pao- 292—295
bu~s;. ,L'ï.s.fn.Sx?rc s/'.±- ”-
310. C. jManlc« Unn. - Trenggoeli J. Tenggoeli 5. TanggòU
S. Boengboenelan S. ? Belalang Cel. ? Baroes Amb. Java
Zi. I .
311. C. megralaiitha Dcne. - Boboeni Timor.
Voor huisbouw C. S. g. 0.86.
? JaT*"*”“ ~ • J- Wasteland van Indie,
Een geel bloeiende heester. v E
^C .: Hout
zwar’t met d o T " ’ r T " <l®-kertruin tot bÿna
zwart, met doukere en hchtere strepen. Poriën groot en matio- groot
schaarseh, gelegen in bleeke, bÿna geheel doorloopende, breedef col-’
vende banden van zacht weefsel, die afwisselen met zeer barde b C
zwarte banden van .e e r dicht weefsel. Mergstralen smal, T h l ’aÎsch
streept en op tangentiale doorsnede doen de donkere plekken zich
( ^ - r - ® b e l e n zou dit zeer
814.
C. sianiea Lam. (C. florida Yahl). — Djoewar S. J. Mad.
M. Djohar J. S. Mad. Bjioer Mandhel. IJzerl iout . V.-en
A.-Indië, Ceylon, Malaka, Equatoriaal Sumatra. Gekweekt
op Java en Celebes.
Levert een soort ijzerhout, dat in Sumatra voor huis- en bruggenbouw
hoog geschat wordt. Cultuur uit zaad; kan niet gestekt worden.
Groeit zeer snel, zelfs nog op betr. onvruchtbare gronden, en tot op
950 M. zeehoogte. Overal in Jav a als schaduwboom längs wegen, ook
in tuinen. Als schaduwboom in koffietuinen, zooraode voor reboisatie
en m. h. o. op grondverbetering, ongeschikt gebleken. Zie Teysmannia
dl. I V 303—307. K .e n V.
Als alléeboom heeft hij het nadeel, dat hij de aangrenzende bouw-
velden onvruohtbaar maakt, zoover hij met zijn zeer uitgebreid wor-
telstelsel reikt.
In Malaka sibusuh, busulc-busuh, guah-hitam, of ju a l geheeten.
Het olijfkleurige kernhout is er duurzaam, hard en tamelijk zwaar.
Het wordt gebruikt voor bouwwerken. B..
Schors grijs, glad met ondiepe overlangsche barsten. G. Hout donkerbruin
tot roodachtig, zeer hard, maar wijd van poriën, zeer lästig te
bewerken. Sculpt. S.g. 0.72—0.93. P. 840. G. S.g. 0.57—0.84. R.
C. timoriensis DC. Haringin S. Ngingin J. Hing J. Ehing
J. Weringinan J. Toerèn J. Java Z. I. II, Mal.-Archipel,
Australie, V.- en A.-Indië.
Hg. 10 M. Stam nogal recht, laag vertakt, zonder wortellijsten,
met ondiepe gleuven. Sohors dun, taai, grauw, glad, met wateraohtig
sap. Gelijkt zeer op Djoewar J. (Cassia siainea). Een algemeene,
soms min of meer gezellig groeiende boom, die op periodiek
waterarme gronden in ijle bosschen voorkomt. Het kernhout is donkerbruin
of zwart, eu wordt voor stelen van bijlen gezooht. Het is
alleen in kleine afmetingen te krijgen. In enkele streken wordt hij
geplant als schaduwboom längs binnenwegen, doch is daarvoor weinig
geschikt. Aanplant in het klein misschien aan te bevelen om het
taaie, duurzame kernhout. K .e n V. S.g . 0.91. P. 594. G.
Houtkenmerken. Dialium: Hout donkerbruin, zwaar en vrijwel on-
vernielbaar, met gewoonlijk vrij groote en talrijke poriën, zeer fijne
en dicht opeenliggende mergstralen en dikwijls onduideljjke jaarringen.
In de meeste soorten zjjn dicht opeen gelegen concentrische ringen,
even smal als de mergstralen, die een soort gesohakeerd patroon met
deze vormen. R.
315. Dialium indnm Linn. — Krandji S. Paranji S. Koranjer
op Borneo. W.-Java Z. I, Mal.-Archipel.
Hg. 30 M. Stam zuilvormig, met kleine wortellijsten en ondiepe
gleuven, hoog vertakt. Sohors zeer dun, taai, donkergrauw, in dunne
breede platen afschilferend. Peulen bijna bolvormig, zijdelings samengedrukt,
zwart, met vleezig, donkerrood, zuuraohtig „vruohtmoes” .
Een plaatselijk nogal veel voorkomende, altijdgroene, verstrooid groeif.
Za ¿ÏK -.f. . m Ê