
Deze beide vetten, waarvan liet eerste verreweg ’t belangrijkste is,
worden in den handel niet altijd ondersoheiden. Steeds klimmende hoeveelheden
q komen ervan naar Europa, waar zij voor kaarsenfabricatie
en zeepziederij dienen. Ook de noten worden n a ar Europa verscheept
en daar verwerkt.
B. butyracea Roxb. ieveit phulwara- of karité-boter, een vast, wit
vot, van zwakken reuk en samentrekkenden smaak. Van de vetzuren
zijn + 77 % vast en + 23 % vloeibaar.
Een Eng.-Indisob monster gaf: Soortelijk gewicbt bij 100“ (water van
100“ = 1) 0.8970, Smeltpunt 39“, Verzeepingsgetal 190.8, Joodgetal 42,
in Zeiss’ refraotometer 48.2 bij 40“.
Een monster uit tropisch Afrika : Smeltpunt 30“, Verzeepingsgetal 175,
Joodgetal 19.75, Hehner-getal 91.2, Reichert-Meissl-getal 1.19, in Zeiss’
refraetometer bij 45“ 18.
In bet museum: Zaden.
lintyrosperinuiu Parkii Kotschy.
In tropisch Afrika voorkomende boom; de groote, ronde zaden bevatten
ongeveer 50 % van een vuilwit, taai, kloverig vet met aromatischen
geur, shea- of galam-boter. Dit vet bevat 3—6 % van een wasaohtige
stof. Zoowel het vet als de noten komen naar Europa. De perskoek van
het iiier verworkte zaad dient als veevooder, en staat in waarde ongeveer
gelijk met palmpittenkoek. Het vet dient voor kaarsenfabrioatio en
zeepziederij.
Soortelijk gewioht bij 15“ 0.955, Smeltpunt 23"—29", Verzeepingsgetal
179—192, Joodgetal 54—67, Smeltpunt der vetzuren 40"—56".
Dicliopsis obloiig’ifolia Burck. {Syn. Palaquium ohlongifolium.)
Op Sumatra en Borneo voorkomende boom, die de beste qualiteit van
getah-pertja levert en om die reden voor gouvernementsrekening op
Jav a aangeplant werd. De zaadkernen (85 % van het zaadgewioht) hebben
de volgende samenstelling: water 45%; vet 32.5%; eiwitachtige stoffen
4.8%; koolhydraten 14%, en 1.6% asch. Na droging bevatten zij dus
+ 55 % vet. Dit is bekend als njatoh-oUe, een hard, wit vet, dat op Borneo
in de afd. Sambas door de inlanders boven alle andere vetten voor de
toebereiding van spijzen wordt verkozen. De vetzuren bestaan voor
ongeveer Vs uit vloeibare (hoofdzakelijk oliezuur) en Vs nit vaste (smeltpunt
67.5“, bijna geheel stearinezuur). Voor de kaarsenfabricatie is het
dus een uitstekende grondstof.
Een onderzocht monster gaf: Smeltpunt 38“—40“, Verzeepingsgetal
201.5, Joodgetal 34.3, Smeltpunt der vetzuren 60".
I), oleifera Burck. D. Pisaiig- Burck.
Beide in Siak voorkomende boomen. Beide leveren getah-pertja, die
van D. Piseang is van geringe qualiteit. De vruchten hebben een eetbaar
vruohtvleesch; zij worden in het groot verzameld. De vethoudende zaden
worden er uitgehaald, in de zon gedroogd en gedeeltelijk voor eigen
gebruik op vet verwerkt, grootendeels evenwel naar Singapore verscheept,
waar men er op rationeeler wijze het vet uitperst. Volgens de inlandsche
bereidingswijze geeft het gedroogde zaad van D. Pisang 34—38% vet.
‘) De uitvoer uit Eng.-Ind. bedroeg in 1903 254036 owt. = 13 millioen KG.
halamvet genoemd; dat van D. oleifera 28—30% soenfeivet. In Singapore
moet de opbrengst respectievelijk 45 % en 37 % bedragen.
Balamvet is geelachtig, eenigszins bitter van smaak en kneedbaar
als was. Soenteivet is zuiver wit, beeft een zoetachtigen smaak en wordt
door de inlanders als spijsvet gebruikt. De beide vetten worden van
Singapore n a ar Europa verzonden onder den naam van vegetable tallow
Siak, waar zij voor de kaarsenfabricatie gebruikt worden.
I n het museum: Zaden en vet.
Dicliopsis sp. ind. {Syn. Palaquium.)
Onder den naam van Minjak Surin komt van Perak een vet in den
handel, dat waarschjjnlijk van een soort van dit geslaoht afkomstig is.
Gebltreerd bevatte een monster van dit vet 43.2 % vrij vetzuur. Onder
de vetzuren werd 58 % stearinezuur gevonden.
Soortelijk gewicbt bij 60“ 0.9021, Smeltpunt 56", Vriespunt 49“—54“,
Verzeepingsgetal 179.5, Joodgetal 42.3, Reichert-Meissl-getal 4.54, Vriespunt
der vetzuren 59".
Liicnma paradoxa ADC.
Een boom, uit Soedan; de zaden bevatten een vast vet.
Mimusops Elengi L.
Middelmatig hooge indische boom, met eetbare, 1 of 2 zaden bevattende
vrucht. De zaden geven veel o lie ; op Java als tandjoeng-olie
bekend. Zij wordt als spijs- en lampolie en ook voor scbilderwerk gebruikt.
Ook M. hexandra Roxb. en M. ka u ki L. geven eene dergelijke olie.
In het museum: Zaden.
Payena bankensis Burck.
Mede een getah-pertja leverende boom. Het vet uit de zaden, op
Banka ketiauw-olie, op Borneo tengkawang sangai genoemd, is soms
hard en wit, soms zacht of half vloeibaar en lichtgroen, al naar de
bereiding. Het dient alleen voor inlandscli gebruik als spijsvet en
lampolie.
P. lancifolia Burck.
In W.-Borneo groeiende boomsoort, längs kleine riviertjes, op raoe-
rassigen grond. Het vetgebalto der zaden wordt gezegd veel geringelte
zijn dan dat van tengkawang. In de tropen is het vet, kelakk'.vet,
vloeibaar en beider, voor spijsbereiding wordt het verkozen boven teng-
kawangvet. Het wordt uitsluitend voor eigen gebruik afgescheiden.
P. latifolia Burck.
Boom uit den Rlouw-archipel en van Billiton. De zaden bevatten
+ 40 % eener olie, als bengkoe-oUe bekend, die geel van kleur en aangenaam
van smaak is, en naar bittere amaudelen riekt. Bij tropische
temperatuur is deze olie belder, bij gewone temperatuur scheidt zieh
'v a s t vet af, bij 4" is zij vast. Zij is niet drogend. De opbrengst is 40%.
De inlanders gebruiken ze somtijds bij het bereiden van gebak.
P. macropliylla Burck.
Uit de zaden wordt een olie gewonnen, voor verschillende doeleinden
geschikt.
I
: L : /
w
' il-
; 4 :
■ !<' ■>i:
■
;-r.
; ir '