
272.
273.
274.
275.
achtig wit en vnj zaoht. In Br.-Indië wordt het hout gebruikt voor
planken, deuren, raamkozijner, kisten, kano’s, enz. R. S. er. 0 61 0 77
P. 399—650. G. S .g . 0.47 R. 0.50; 0.62; 0.93.
Van de volgende variëteiten zijn monsters aanwezig:
Mangga-daging. Java. S. g. 0.90. - M.-kapok. Java. S. g.
0.62. M.-ketjih. Java. S.g. 0.48 — M.-tjoepoe. Java. S.g.
0.65 - Pelem-dodol. Java. S.g. 0.70. — P.-gonda. Java.
S.g. 0.61. — P.-kopjor. Java. S.g. 0.62. ~ P.-madoe. Java.
M. lauriua Bl. - Java Z. I. II.
Geheel als M. indica L . Het verschil dezer beide soorten staat niet
geheel vast. Hiertoe behooren verschillende variëteiten, vooral naar
de vruchten ondersoheiden. In de benamingen ervan, evenals van die
van M. indica i . , heerscht veel verwarring. K .e n V. S.g, 0.61 ; 0.62*
0.65. ^ ^
De volgende variëteiten-
Deraping. S. g. 0.42. - Mangga-taj-koeda. Java. - Sangir,
Mangga-sangir. Java
M. macrocarpa Bl. — Gempor, Gempoer M. J. Mangga-
oetan M. Java, in de wouden der bergstreken.
Voor bouwmatenaal boven den grond zeer geschikt; de vruchten
worden zelden gegeten. C. S.g. 0.50.
M. odorata Griff. - Kivèni. S. J. M. De onrÿpe vruchten
heeten Pakèl S. J. Variëteiten zijn: Kwèni-tipoeng S. en
Bembem S. Java Z. I. II, Malaka.
Boomvorm, houteigensohappen enz. als M. indica L., doch bloem-
pluinien fraai rozerood, en smaak der vruchten anders. Het sap uit
de sohors en jonge vruchten veroorzaakt ernstige ontstekingen op de
huid en de slijmvliezen. K .e n V. & t*
Bruikbare houteoort voor huisbouw, huisraad en gereedschap, grof
van vezel en middelmatig duurzaam. v.M . S.g . 0.61; 0.65.
M. similis Bl. - Asem.lu>embmg Sum. Java, Sumatra
Deze boom levert fljn, zwaar, hard timmerhout en eetbare vruchten. v. H .
Houtkenmerken. Odina Wodier Roxb.: Hout matig hard, fljn. Spint
breed, kernhout licht rood in versehen toestand, aan de lucht rood-
aohtig-bruin wordend. Poriën matig groot, gelijkmatig verspreid,
schaarsch, vaak als door overlangsche schotten verdeeld. Mergstralen
smal, kort, gebogen waar ze de poriën raken. O.
Odina Wodier Roxb. var. Wirtgenii (0 . gummifera Bl.
Spondias Wirtgcnii Hassk.). - Kajoe-koeda-koeda M. Kajoedjaran
J. S. Kajoe-tjeureun S. Santen J. ? Goema-goema J..
? Garong J. Java, gekweekt Z. I. II, V.- en A.-Indië, Ceylon.
Hg. 20 M. stam meest nogal recht, laag vertakt. Sohors grauw, met
weinig hars, en soms met veel gom. In den drogen tijd verliest deze
boom zijn loof. Dan bloeit hij zeer rijk en trekt de aandacht door de
talrijke, stijve, bleek groengele, aan de uiteinden der bladerlooze twijgen
geplaatste pluimen. Het hout is in V.-Indië ongeschikt gebleken voor
dwarsliggers, daar echter gebruikt voor lansstelen, oliepersen, wiel-
spaken, rijststampers en buffeljukken. Het spint is zeer breed, wit, h et
kernhout roodbruin. De bladeren worden in V.-Indië als veevoeder
gebruikt. Uit wonden in de schors vloeit een gom, die aldaar als
papierlijm en voor geneeskundige doeleinden wordt gebezigd. Inlandsche
timmerlieden gebruiken haar op Jav a soms als kastenmakerslijm.
Het is een der meest gebruikte boomen voor levende omheiningen,
doordien de voortplanting door stekken bijzonder gemakkelijk is. Zij
worden dan vaak op de wijze van knotwilgen afgekapt. Voor wegenbeplanting
minder geschikt. K . en V.
Het hout is voor timmerhout geschikt, ook tot vervaardiging van
inlandsche rijzadels. C. S.g. 0.56 — 1.06 G. 0.40.
Houteigensohappen. Rhus: Hout grijs, vaak met geel of bruin„
onregelmatig begrensd kernhout. Poriën klein tot groot, vaak vereenigd
tot doorloopende, poreuze handen in het voorjaarshout. Mergstralen
smal en matig breed. Hardheid bij de verschillende soorten
zeer verschillend. G.
277. Rhns rufa T. et B. (R. retusa Zoll.). - Tjembawak J-
Kambing M. Tetal Tons. O.-Java Z. I. Een variëteit op-
Nieuw-Guinea en Celebes.
Zeldzame boom, te herkennen aan de gevinde bladeren met gaafrandige
blaadjes, en het tot zwart lak opdrogend sap in schors en
takken. Verstrooid, in altijdgroen oerwoud, op zeer vruchtbaren grond.
Hout onbruikbaar. K. en V. S. g. ? 0.57 ; 0.58.
278. R. vernicifera DC. - J a p a n s c b e L ak b o om . Wild in
Japan. Gekweekt in V.-Indië en in den Plantentuin te
Buitenzorg.
Een kleine boom, die in Japan, zoowel in de bergstreken als in de
vlakte, goed groeit. Het hoofdproduot is het ingedroogde melksap : de
grondstof voor de Japansehe lakindustrie. Bijproducten zijn de uit
de vruchten verkregen was en het, in Japan voor dwarsliggers bruikbaar
geaohte, hout. Het versehe sap veroorzaakt op de huid hevige
ontsteking en etterende wonden, maar het aan de lucht geheel opge-
droogde (geoxydeerde) sap is een gitzwarte, glanzende, geheel onsoha-
delijke lak. Over de oultuurwijze in Jap an zie men Teysmannia 1894„
p . 81—86 en Watt, Dictionary Econ. Prod. Alvorens de oultuur-
aanbevolen kan worden, moeten de resultaten der proefnemingen
worden afgewacht. Voor Eng.-Indië scheen het slagen der cultuur
volgens Watt dubieus. Zie verder J . Rein, Anhanversuche mit dem