
w
lisei Tt. Tb. Lingkaren Tl. Noesoe M. Talioe-batoe Banda.
Java Z. I, Celebes. In alle tropische landen gekweekt.
Woudreus. Hg. 35 M. Stam nogal krom, hoekig, met knoesten en
gleuven en met groote wortellijsten, laag vertakt. Schors dun, taai,
grauw, niet bijzonder ruw, met overlangsche barsten. Valt in het ooo-
door de kransgewijze geplaatste, rechte, min of meer horizontale tak“
ken, met de groote, omgekeerd eivormige bladen, die kort voor het
afvallen bloedrood worden. Een loofverliezende, verstrooid groeiende
boom, die aan het strand of op ziltigen grond bij de kust voorkomt.
Het hout wordt om de geringe duurzaamheid niet gebruikt. De zaden
worden rauw als noten gegeten en zijn smakelijk. Door inlanders om
die reden veel gekweekt. K .e n V .
In Malaka heet hij Katapang en levert tameljjk hard, rood of
geel hout met veel wit spint, dat somtijds gebruikt wordt voor den
bouw van woningen en booten, en als goed wordt beschouwd. S. ff
0.42. Æ. 0.61 — 0.66 P. 470. G. S .g . ?0.37; 0.41; ? 0.89.
380. T. Teysinaimii K. et T. (Embryogonia arborea T. et B. -
Termiualia Cbebula 2 Willd.). - Djaha-kling J. Blabah J..
? Keloempit of ? Galoempit S. Java Z. I. II.
Hg. 30 M. Stam zuilvormig, met kleine wortellijsten, hoog vertakt.
Sohors grauw, met enkele druppels bruinachtig sap, bijzonder eigenaardig,
in kolossale stukken, bijna tegelijkertijd van den geheelen
stam, afvallend, zoodat het schijnt, alsof de stam geschild is. Bladeren
tegenovergesteld. Zeldzame, verstrooid groeiende soort, in altijdgroen
oerwoud. Hout niet gebruikt; vruchten als inlandsche medicijn
(djaha-hJing). K . en V. S. g. 0.57.
Zie over de Terminalia’s voor looistof („myrobalanen") het verslao-
van het Kol. Museum over 1902 (Bull. 28, blz. 95). °
381. Cverige monsters:
Termiualia sp. (Bucida uitida Hassk.). Plantentuin. -
Katapas-oetan. Timor. Brandhout. G. S. g. 0.72. - ? Kata-
püng-batoe. Sumatra. Het blad heeft een aangenamen geur,
de bast wordt gegeten. v. H . — ? Katapmng-rimbo. Sum.
Brandhout. v. H. - Ketapan-oetan. Molukken. Hooge boom.,
Voor planken bÿ huisbouw wel gebruikt. G. Cp Boeroe
voor vlerkprauwen en masten, v. E. S. g. 0.26. — Nisoeng,
Timor. Brandhout. C. S. g. 0.47. - ? Nonasa. Celebes. Timmerhout.
G. S.g. 0.71.
M y e t a c e a e . K e n V . 6 ; B . I . 2.
(B ÿ K.enV. gesplitst in L e c y t h id a c e a e en M y e t a c e a e .)
Bloemen meest wit of paars, met ontelbare meeldraden, kleine
bloembladen en een oiiderstandig vruchtbeginsel. Eenige
soorten leveren goed timmerhout.
Houtkenmerken. Myrtaceae: De houtsoorten van deze familie hebben
verschillenden bouw. De poriën zijn meest klein tot matig groot, vaak
gerangschikt in meer of minder duidelijke concentrische banden, of
anders in korte radiale lijntjes. De mergstralen zijn smal en talrijk,
breed alléen in Barringtonia. G.
Id. van B a rringtonia: Hout zaoht. Poriën klein, in korte radiale
lijntjes tusschen de talrijke breede of matig breede mergstralen. G.
382. Barriugtonia excelsa Bl. (Cbydenautlms excelsus Miers —
Barringtonia Vriesii T .etB .). — Bloendeng J. Brosol J.
Besóle J. Emprak J. Léprak J. ? Songgom-andjing S. M.- en
C.-Java Z. I. Eenige andere eilanden van den Mal.-Archipel.
Hg. 28 M. Stam nogal recht, vrij hoog vertakt, bijna zonder wortellijsten.
Sohors dun, zeer taai, grauw, met overlangsche barsten. In
bloei en vruoht dadelijk de aandacht trekkend. Dan liggen de ta lrijke
oranje-gele afgevallen bloemen (meeldradenbundels) op den grond
met de zeer groote, langwerpige, grijze, hoekige, eenzadige, door de
kelk gekroonde, vezelige besvruchten. Altijdgroen, verstrooid groeiend,
niet zeldzaam, in djatibosch en altijdgroen oerwoud. Hout alleen als
brandhout gebruikt. Do zaden soms in inlandsche medicijnen. Voor
groote parken en voor schaduwboom längs wegen in djatibosschen
aan te bevelen. K .e n V . S.g . 0.37.
383. B. racemosa Bl. — Penggoeng J. S. Java Z. I, Mal.-Ar-
chipel.
Hg. 15 M. Stam krom en laag vertakt. Sohors grauw. Bloemen in
ruim */2 M. lange, hangende trossen ; bladeren scherp gezaagd, spits
en groot. Een altijdgroene, nogal algemeene, niet zelden gezellig
groeiende boom, die op ziltigen, drassigen grond voorkomt. Hout alleen
voor brandhout gebruikt. K .e n V. S .g . 0.76; 0.77.
384. B. speciosa Forst. — Keben J. Boetoen S. J. ? Kdpo-laoet S.
Witoeng Tt. Hoetoen Amb. Talisei Mak. MadjoTein. Java
Z. I, Celebes. Stranden van Z.-C. Azië, en op de eilanden
van de Stille Zuidzee.
Hg. 17 M. Stam meest kort, nogal krom en laag vertakt. Sohors
donkergrauw. Reeds in blad sterk in het oog vallend door de dichte,
donkergroene loofkroon, en de sterk glimmende, Vs M. lange, zit-
tende, omgekeerd eivormige, stompe, gaafrandige bladeren. In bloei
bijzonder kenbaar; dan liggen meestal een groot aantal der kolossale,
fraaie, rood en wit gekleurde, afgevallen bloemen op den grond. De
vierhoekige, door de kelk gekroonde vruchten zijn zeer karakteristiek.
Deze altijdgroene boom groeit uitsluitend aan zandig of rots