
nog in leven zijn, terwijl eindelijk in 1885 verschillende
Palaquium-^ooxien, die Dr. B u r c k van Sumatra had mee-
gebracht, werden aangeplant in een afzonderlijken proeftuin
voor de getah-pertja-kultuur te Tjepetir in de Preanger-
regentschappen. In de laatste jaren is deze kultuur van
gouvernementswege aanzienlijk uitgebreid.
Over het inzamelen van de getah-pertja valt niet veel
te zeggen. Het sap bevindt zieh in het binnenste gedeelte
van de schors, deze snijdt men dus door en laat men uitloopen.
De inboorlingen hakken daarvoor den boom om,
verwijderen de takken en snijden längs den geheelen
stam de schors ringvormig door. Het uitloopende sap, dat
meer of minder snel stolt, wordt met of zonder toevoeging
van water langzaam gekookt. De bijl, waarmee de boom
omgehakt wordt, heet biliong-, de messen, waarmee de
takken afgesneden en de schors gekerfd worden, noemen
de Maleiers p a ra n g of gollok. Het aftappen der boomen,
zooals dat bij caoutchouc-winning gewoonte is, wordt
hier weinig toegepast, omdat het dikke sap veel langzamer
en minder rijkelijk vloeit dan de dünnere caoutchouc-melk,
De gemiddelde opbrengst van een volwassen getah-pertja-
boom wordt op + 1% K.G. handelsprodukt gerekend.
De door het koken afgescheiden getah-pertja wordt ge-
kneed, en komt tegenwoordig in blokvorm, vroeger soms
w e l in den vorm^ van dieren en andere figuren, in den
handel.
De winningsmethode door omhakken der boomen is
eene zeer verkwistende ; men heeft dan ook naar middelen
gezocht, het materiaal voordeeliger uit de plant te halen
en, daar bij de getah-pertja boomen ook de bladen merkbare
hoeveelheden van deze sto f bevatten, voorgeslagen
deze te extraheeren.
Het eerste patent, dat hierop betrekking heeft, is van
R ig o le in 1892, die de fijngestampte bladen met zwaveikoolstof
uittrekt, en de oplossing verdampt. S e r u l l a s
(1896) gebruikt warm toluol als extraktiemiddel, de oplossing
wordt met aceton gepraecipiteerd; men krijgt dan
een materiaal, dat betere eigenschappen bezit dan het door
verdampen gewonnene. In plaats van toluol is ook harsolie
beproeid.
Nog eene andere methode is door Ob ag h voorgeslagen ;
zij berust op de eigenschap der „gutta” (verg. deze blz.
beneden) in petroleumaether bij kooktemperatuur oplosbaar
te zijn, maar bij afkoeling der oplossing op ± 15® C. te
praecipiteeren. De op dergelijke wijzen uit het blad verkregen
massa is groen gekleurd door de mede geëxtraheerde
chlorophyl („gutta verte”).
Later h e e ft m en ook op andere w ijz e dan door ex tr ak tie ,
n.l. lä n g s m e ch an isch en w eg , de getah-pertja u it de bladen
w e ten te isolee ren (procédé-LEUEBOER).
Het voordeel van dergelijke winning der getah-pertja
is, dat men over veel ruimer grondstof beschikken kan,
en de exploitatie eener onderneming gemakkelijker wordt.
Een boom van 10 jaar geeft 15 pond droge bladen, die
9 à 10 o/o getah-pertja bevatten. Het nadeel is echter, dat
de blad-getah-pertja bij de uit den latex gewonnen in duur-
zaamheid achter staat. Praktisch is dan ook het succès
nog gering, en is meer te verwachten van aftappen en
uitdunnen in geregelde boschkultuur.
III. SAMENSTELLING EN EIGENSCHAPPEN.
Bij de eerste scheikundige onderzoekingen bleek reeds
de groote overeenkomst tusschen de geaardheid en samen-
stelling van getah-pertja en caoutchouc.
P a y e r noemde in 1852 als hoofdbestanddeelen der gezuiverde
getah-pertja: 1. gu tta , onoplosbaar in kouden en
warmen alkohol; 2. alban, een w itte hars, onoplosbaar in
kouden, kristalliseerbaar uit warmen alkohol; en 3. fluavil.