
T
789
790.
791.
nit, dat liet nn eens wèl, dan weer niet voorkomen der breede mergstralen
bij deze soort zich hieruit zou laten verklären, dat bij sommige
boomen zieh diolit bij het ha rt eenige breede mergstralen zouden
vormen, die zieh n a ar buiten toe oplossen in smalle.
. Casuarina equisetifolia Forat. - Tjemara S. J. Kasoeari
Molukken. Roe Riouw. Ai-samara Ambon. Kwe-oele of
Hoeëoer Ceram. Aroen Atjeh. (Ruin Malaka). I j z e r h o u t .
W.- en M.-Java, kuststreken en heete laagvlakte der tropen.
Vnj hooge boom, stam met weinige, verspreide, horizontale, opstij-
gende takken, de uiterste twijgen („naalden”) meest hangend. Deze
pvijgen zijn dun, diep gegroefd, meest met 6—8 sohedetanden. De vrucht
heeft 10 — 16 overlangsche rijen van schubben. Denaohtig uiterlijk. De
wind veroorzaakt, tusschen de op naalden gelijkende bladorganen,
een eigenaardig fluitend geluid. Hout niet gebruikt. K . en V.
Bast bruin, ruw, vezelig, in lange reepen afschilferend. Altijdgroene
boom. In Voor-Indië is hij met succès gebruikt om zandige zeekusten
te bebosschen. Hij bereikt geen grooten ouderdom, plant zich längs
natuurlijken weg slecht voort, en is ook lästig aan te planten, doch
waar hij eenmaal groeit, bedekt de grond zich gemakkelijk met eene
vegetatie van andere struiken en boomen, en men kan dan boomsoorten
aanplanten, die er anders niet zouden hebben willen groeien. Het hout
wordt daàr vooral voor brandhout gebruikt. S. g. 0.98—0.99. G. 0.87
R- 0.97 ; 1.06. De Casuarina wordt op Jav a wel voor kerst-
boom gebezigd.
Houtkenmerken. Casuarina montana Miq.: De bouw van het hout
is als van de vorige soort, maar er komen meer poriën voor van iets
grooter doorsnede, en de breede mergstralen zijn steeds aanwezig. W.
C. montana Miq. (Lesclien. ex Miq.). - Tjemara J. I j z e r h
o u t. M.- en O.-Java, Timor, ?BaIi.
Hg. 35 M. De uiterste twijgen („naalden”) zijn hier rolrond, meest
met 9—13 sohedetanden, en de vrucht heeft 17—20 overlangsche rijen
van schubben. De varieteit t e n n l o F Mîq. heeft Vî—% m.M. dikke
twijgen („naalden”), gelijkt zeer op C. equisetifolia en komt voor in
F , ™ ; de varieteit v a l i d i o F Miq. (C. J n n g h n h u l a n a
Miq.) heeft dikker (Va—1% m.M.) en steviger twijgen („naalden”) en
komt voor in Z. III en IV. Vormt op de toppen der bergen de bekende
tjemarabossohen. (Zie Junghuhn Jav a I. blz. 551). Uiterlijk als de
voorgaande soort, altijdgroen. Op den Tengger voor allerlei timmerhout
gebezigd. K .e n V . Gebruikt bij herbosschingen van kale berehellinsen
op Java. S.g . 0.95. ®
C. Rumphiana Miq. - Kajoe-roja Tb. Tl. Kajoewoe Tl.
Kajoe-tember Tl. Lekoejoe Pk. Terenboeoek Tt. Sekewari M.
Kasoeari M. Celebes.
Het hout is te hard, wordt zelden gebezigd, en is niet tegen water
bestand. K . S.g . l.OJ; 1.12.
Gnetaceae. K.enV. 9.
Houtkenmerken. Gnetaceae: Evenals de Coreî/erue behooren de 0«e-
taceae tot de klasse der Gymnospermen. Evenwel onderscheidt het
hout zich zeer van coniferenhout door aanwezigheid van poriën. G.
792. Gnetum Gnemon Linn. - Bagoe J. Bogor J. Mlindjo J.
? Garintol J. Tangkil S. Soho op Timor. Koelan-oetan M.
Soeka Tl. Tt. Wagoe Ts. Ganemo M. In M.-Java heet de
schors Bagoe J.; de vruchten Melindjo of Mlindjo J.; de
bloemknoppen en bloemen Tjengkarang J.; de jonge bladeren
Soh J. Java gekweekt en misschien wild, Molukken,
Celebes, "Malaka, Y.-Indië.
Hg. 22 M. stam bÿna altijd iijnreoht, nogal laag vertakt. Sohors
grauw, taai. Kroon smal-eivormig of kegelvormig, bladen tegenoverstaand,
gaafrandig, besvruchten talrijk, fraai donkerrood, langwerpig.
Een altijdgroene, verstrooid groeiende boom, waarvan het hout nooit
gebezigd wordt, omdat hij om de bloemen, bladeren enz. zoo lang
mogelijk gespaard wordt. Van de schors maakt men een soort touw.
De jonge bladeren, bloemknoppen en jonge vruchten zijn een gezochte
bijspijs bij de rijst. Uit de rijpe zaden maakt men door drogen een
smakelijk, duurzaam voedsel. In de meeste dorpen wordt hij aangeplant.
K . en V. S. g. 0.68 ; 0.80.
CoNiPEBAE. K. en Y. 10.
Meest hooge boomen met rechte stammen, die op aanzienlijke
hoogte in wijd vertakte, schraal bebladerde kronen
overgaan. Zij groeien in deschaduwrijke wouden der hoogere
streken, vooral in West-Java, minder in Oost-Java, waar zij
meer door de Gasuarinaceae vervangen worden. Het zÿn
karakteristieke boomen in dit gebied; hun uiterlÿk herinnert
aan de Europeesche dennen, hoewel de vertakking
meer tot die der eiken nadert. Door de talrÿke baardmos-
sen, waarmede de takken bedekt zÿn, geven zÿ volgens
Junghuhn aan het landschap een herfstachtig aanzien.
Eenige soorten hebben hout met uitmuntende eigenschappen,
dat voor huisbouw en meubels geschikt is.
Houtkenmerken. Coni ferae : Geen poriën. Het hout bestaat uit merg_
stralen en daartusschen een gelijkmatig fijn weefsel. Bij vele soorten
komen harskanalen voor. De jaarringen zijn bij de Br.-Indische soorten
gewoonlijk duidelijk, en ontstaan door grootere diohtheid van het