
Houtkenmerken. Apocynaceae: Hout wit, zacht tot hard, fijn, zelden
met kernhout. Poriën klein of zeer klein (groot bij de klimplanten),
schaarsch, in kortere of langere radiale lijnen. Mergstralen zeer smal
en talrijk. Soms komen onduideljjke concentrische lijnen voor. G.
518. Alstonia calopliylla Miq. — Pold-pipi M. Sumatra.
Voor planken geschikt. C. S. g. 0.33.
519. A. exlmla Miq. — Djeloetong Banka. Sumatra. Borneo.
Hooge boom. Het hout is vrij fljn, niet hard, levert goede planken,
en is ook gezooht voor het maken van huisraad en kisten. v .H .
S.g. 0.39. Verg. voor den inl. naam N». 526.
520. A. grandifolia Miq. — Melaboewai, Melasoewai Sumatra.
Hout zacht, licht en niet fljn van weefsel. Hit den stam wordt (eene
zeer inférieure) „getah” gewonnen, en de lange vruchten worden als
flambouwen gebrand. Van het hout maakt men gambirbakken. v .H .
521. A. macropliylla Wall. - Mal.-Archipel.
In de Philippijnen een boom van 25 M. hoogte, met wit en zwaar
hout, dat door de inboorlingen wordt gebruikt voor binnenwerk bij
huizenbouw, daar het duurzaam is, mits niet aan weerinvloeden
blootgesteld. Groeit tot 500 M. boven zee, en wordt Batino srenaamd.
Ph. W. S. g. 0.84.
Houtkenmerken. Alstonia scholaris R .B r .: Hout wit, zaoht, fljn.
Poriën matig groot, ovaal, als door overlangsche schotten verdeeld,
schaarsch. Mergstralen smal, golvend, onregelmatig verspreid, met
talrijke daartusschen liggende, buitengewoon smalle mergstralen. Talrijke,
golvende concentrische lijnen op ongelijke onderlinge afstanden. G.
522. A. scholaris R. Br. (A. spectahlllsE.Br.). - LamèS. Poele
J. Gaboes J. Polaj Mad. Poelei-kampong M. Sum. Poelanten-
boeboer Borueo. Hangi Ts. Bariango Tl. Waringow Tl.
Kita Tl. Kajoe-soesoe Tt. Kaliti Rt. Eeareango Pk. Kajoe-
skola M. Rite Celebes. Geheel Zuid-Azië, Mal-archipel, Australië,
Trop.-Afrika. Cp Java Z. I. II.
Zeer hooge, dikke boom. Hg. 40 M. Stam meest recht en laag vertakt.
Meest zonder gleuven en zelden met kleine wortellijsten. Schors
donkergrauw of grauwgrijs, met wit, intens bitter melksap. Vruchtdragend
dadelijk te herkennen aan het buitengewoon groot aantal
slap neerhangende, dunne, rolronde, op peulen gelijkende vruchten.
Zaden met zaadpluis. Bladen van onderen bleekgroen, onbehaard.
Een soms loofverliezende boom, die nooit gezellig voorkomt, doch in
vele streken algemeen is, en het liefst groeit op periodiek droge gronden;
komt evenwel ook voor in dichtgesloten woud, met constant
vochtigen grond. Het hout is te weinig duurzaam en zeer onsterk,
en wordt daarom bijna niet gebruikt, hoewel het veel en in groole
afmetingen te krijgen is. Voor grof snijwerk en inlandsche zadel-
bokken nog wel eens gebezigd. In Burma voor schoolborden, vandaar
scholaris. Als drijvers voor vischnetten wordt het gebruikt, en als surrogaat
voor kurk. Mits geïrapregneerd, wellicht voor theekisten bruikbaar.
(In Br.-Indië soms daarvoor gebezigd. G.) De boom bevat geen kernhout,
sleohts wit spint. Schors buitengewoon bitter, gebruikt als medicijn.
Cultuur aan te bevelen voor goedkoope herbossohing m. h. o. op
irrigatie en grondverbetering, echter niet hooger dan 900 M. hoven
zee. Ook voor wegenbeplanting geschikt. K. en V.
In Malaka Pulai genaamd. Hout niet gebruikt. De hast geeft een
tonisch geneesmiddel, door het zich daarin bevindende alcaloïd ditaïne. R.
In de Philippijnen Ditaa genoemd, en daar een hout voortbrengend,
dat wel niet sterk of duurzaam is, maar, om de gemakkelijkheid van
bewerking, tooh wel gebruikt wordt voor het vervaardigen van huisraad,
muziekinstrumenten, doozen, etc. Ph. W.
S.g . 0 .4 5 -0 .5 0 . P. 416—710. G. S.g. 0.33. R. 0.37; 0.39.
523. A. spatnlata Bl. — Gaboesan S. Java Z. I, Borneo, Malaka.
Hg. 11 M. Gelijkt opvallend op Avieennia officinalis, maar deze
heeft geen melksap, en komt uitsluitend in vloedbossohen voor. Zeer
zeldzaam, in moerassen. Geen gebruik bekend. K .e n V . S.g. 0.78.
524. A. xillosa Bl. — Legarang J. Mad. soms Ilat-üat J. of
Baloeng J. Java Z. I, ? Australië.
Hg. 40 M. Stam recht, zuiver rolrond, zonder gleuven, zonder barsten
of wortellijsten, hoog vertakt. Schors bros, aschgrijs, glad met
fijne barsten, met wit melksap. Bladen van onderen lichtgroen, dicht
behaard. Wat de vruchten betreft, gelijkt hij zeer op A lstonia scholaris.
Een altijdgroene boom, die in O.-Java veel voorkomt, soms min of
meer gezellig groeit, en vooral periodiek drassigen, doch overigens
vruchtbaren grond verkiest. Evenwel ook op ziltigen bodem, maar
niet in vloedbosschen. Het hout is vrij duurzaam, en wordt in vele
streken, vooral Besoeki, door inlanders voor huis- en bruggenbouw
gebezigd. Geen kernhout. Spint vuilwit en reukeloos. Cultuur om
het hout wellloht aan te bevelen op gronden waar geen deugdzamer
hout wil groeien. K . en V. Hout bruinachtig geel, uitstekend
te bewerken. Sculpt.
525. Gerbera Odollam Gaertn. — Biniaro J. S. Madang-kapok,
Ambatjang-laut Sum. Lamboeto Gel. Waba, Wabo Mol. Goro-
goro Tern. Java Z. I, Mal.-Archipel, V.- en A.-Indië, Australië.
Hg. 15 M. stam krom, laag vertakt, zonder wortellijsten, soms met
ondiepe gleuven, knoestig. Schors bros, donkergrauw, ruw, met overlangsche
barsten. In de kustwouden dadelijk kenbaar aan de fraaie
witte, welriekende bloemen, de lange, omgekeerd-eilancetvormige bladeren,
het Witte, bittere melksap van de schors, de vuistgroote, eerst
groene, late r purpere, ronde vruchten. Deze algemeene, altijdgroene
boom groeit, veelal gezellig, uitsluitend op ziltigen bodem, vlak aan
zee of in de vloedbosschen. Het hout wordt als te weinig duurzaam
en te krom niet gebruikt. Uit de rijpe zaden wordt lampolie gemaakt.
Deze wordt in vele streken nog in het groot bereid en voor verlichting
gebezigd. Zaadkern en ook de ruwe olie zeer giftig (zie Dr. M.
Greshoff, Nutt. Ind. Planten). Verdere deelen van den boom niet giftig;
Hier en daar geplant als sierboom. K . en V. S. g. 0.38. G.