
•T
M
i ",
Daar het te voorzien was, dat de heuvel Kembang Koening
zou zijn uitgewerkt, vóórdat aan nieuwe werken in de diepte
een begin van uitvoering zou zijn gegeven, werd in Juli 1869
begonnen met de opening eener tijdelijke ontginning te Asaban,
drie uren gaans stroomafwaarts van Pengaron gelegen.
Wegens overgrooten kolenvoorraad te Asahan heeft men zich
daar tot in 1872 bepaald tot het drijven van galerijen
en niet meer steenkool gedolven, dan voor dat doel onvermij-
delijk was. Eerst in 1873 ging men aldaar tot geregelde ontginning
over, zoodat in dit jaar 6924 ton steenkolen gedolven
werd en het restant in het magazijn nog 2535 ton bedroeg. Men
staat verbaasd in het verslag van den fungeerenden mijningenieur
te lezen, dat de Regeering niet voor voldoenden afvoer
zorg droeg, waardoor de mijn niet zooveel voordeel afwierp,
als mogelijk zou zijn geweest. Intusschen ging men te Penga-
1 on voort met het in orde brengen der nieuwe werken, maar
alies ging den slakkengang; nu weder was o.a. gebrek aan
hout de oorzaak van vertraging. Een uit Europa gezonden
mechanicus, die voor den tijd van één jaar bij de opstelling
der machinerien Jiulp zou verleenen, keerde in Januari 1872
onverrichter zake terug. In 1877 kwamen twee putten, ter
diepte van 74 M. en door eene galerij met elkaâr verbonden,
gereed. Daar de aanleg der diepe mijn de ontginning der
lagen C en A ten doel had, bleek echter in 1879, dat de laag
A geheel vergruisd en ongeschikt voor ontginning was. Het
plan der ontginning moest dientengevolge belangrijke wijzigm-
gen ondergaan. In Maart 1880 werd met de ontginning der
diepe mijn een begin gemaakt; daar echter in de behoefte aan
kolen ruim voorzien kon woi'den door de ontginning te Asahan,
meende de eerstaanwezende mijningenieur de ontginning
van laag C tijdelijk te moeten staken, ten einde de voorbe-
reidingswerken uit te breiden tot op een afstand van minstens
750 M. van de mijnputten. In 1881 werd de kolen winning
te Asahan geleidelijk ingekrompen en tegen het einde van
dat jaar geheel gestaakt; evenzoo werd afgezien van het opvoeren
van de productie der mijn te Pengaron ; de reden daarvan
is, dat men meende, dat de kolenbeddingen van Sambalioeng
en Goenong-Tabor voor het transport ter zee vermoedelijk
günstiger zouden gelegen zijn. Meer en meer bleek echter tevens,
dat de Pengaron-kolen minder geschikt zijn voor de stoomschepen,
der Marine ; voor de Staatsspoorwegen en de diensten
der Bataafsche havenwerken bleven zij voldoen.
De ontginning van de mijn Oranje Nassau op den bestaanden
voet leverde steeds verlies op, zoodat men haar bij openbare
aanbestediijg aan particulieren ter ontginning wenschte over
te dragen. Men heeft dan ook op 18 Oct. 1884 de exploitatie
te Pengaron geheel gestaakt en wel volgens Indisch Besluit
van 4 Sept. 1884.
Nadat echter het terrein bij openbare mededinging vruch-
teloos tot exploitatie was aangeboden, werden in l8 8 7 o n d e r -
handsche aanbiedingen gedaan door den Heer J. P. van der
Ploeg te Batavia, waarvan het gevolg is geweest, dat aan hem
concessie is verleend, op den voet der mijnverordeningen met
enkele afwijkingen, tot exploitatie van het mijnveld Pengaron
ter grootte van 500 bouws. In hoofdzaak zal door den concessionaris
worden betaald een jaarlijksche cijns van 3 pCt. der
netto-opbrengst, ingaande in 1892 en een van den aanvang
der mijnontginning af verschuldigd vast recht van f 0.25
’s jaars per bouw. De uitkomsten dier concessie zullen nu nog
moeten blijken.
Zoolang de mijn geregeld is ontgonnen, kosten de kolen aan
ons land f 10,54 per ton; daaronder is begrepen het transport
aan boord der Marine-schepen te Bandjermasin.
De productie der mijn te Asahan gedurende de geheele
o f gedeeltelijke staking der delving te Pengaron blijkt uit
onderstaande tabel ;