
.il/
i
cessionarissen de noodige middelen bezitten of kunnen ver-
krijgen. Een gevolg van een en ander is geweest, dat aan
eene te Amsterdam gevestigde naamlooze vennootschap, de
»Steenkolenmaatschappij Oost-Borneo” concessie is verleend
tot het winnen van steenkolen längs de Mahakkam in
Koetei. De acte van oprichting dezer Maatschappij is goedgekeurd
bij Koninklijk Besluit dd. 13 April 1888 No. 14. In
Augustus 1889 werd voor liet eerst eene lading Batoe Panggal-
kolen van 700 ton te Singapore aan de markt gebracht. De
kolenproductie bedraagt thans 2500 à 3000 ton ’s maands ;
de Maatschappij werkt met 800 koelies en heeft 17 Europeanen
in haren dionst.
Ten slotte vermelden we, hoewel zij minder belangrijk zijn,
de kolen van West-Borneo.
De aanwezigheid van kolen bij de Kapoeas, den grootsten
stroom van W^est-Borneo, is den inboorlingen waarschijnlijk
reeds lang bekend; daar zij ze echter toch niet
konden gebruiken, zoo sloegeir zij er verder geen acht op,
zoodat die kolen dan ook aan de Europeanen langen tijd
onbekend bleven. In 1850 werden van wege onze Regeering
bij Salimbouw aan de Kapoeas voor het eerst kolen gedolven
om als proef op stoomschepen te dienen; haar qualiteit
werd toen zeer goed bevonden. Andere vindplaatsen waren
tot 1853 onbekend.
In dat jaar tot 1857 werden in de Wester-afdeeling mijnbouwkundige
opsporingen ged-aan door den mijningenieur
R. Everwijn, waaraan het volgende ontleend is:
Hij \ond de plaats bij Salimbouw terug, waar meermalen
kolen waren gedolven, maar duidelijk was het te zien, dat
daar nooit een geregelde ontginning had plaats gehad. Op
twee volgende tochten, die weinig resultaat opleverden, wat
de kolen betreft, vond hij een geringe horveelheid bruinkool
(monster No. 68) bij het dorp Briang, bij den oorsprong van
een klein riviertje, op 20 minuten gaans van den rechteroever
der Kapoeas verwijderd.
In het stroomgebied der Kapoeas beneden Salimbouw
werden nergens ontginbare kolenlagen aangetroffen ; toch
meent de mijningenieur van Dijk, dat voor zoover men steenkolen
in het stroomgebied dier rivier aantreft, deze kolen
behooren tot de onderste tertiaire of de eocene vorming.
Monster No. 69 is gevonden beneden de Swait of Soehaid, een
riviertje dat een zijtakje uitmaakt van de Kapoeas; monster
No. 70 is gedolven bij de Telok Dah, een riviertje aan
den rechteroever van Kapoeas, even boven de hoofdplaats
Sintang. Reeds in 1856 waren aldaar van gouvernementswege
boringen verricht door Dr. Croockewit, die daar een paar
putten groef, maar vermoedde, dat er geen dikke kolenlagen
in de diepte aanwezig zouden zijn.
Voorts werd een kolenafzetting bij Napan aan de rivier de
Bojan in het landschap Boenoet beschreven door den mijningenieur
C. J. van Schelle, die daar op zeven plaatsen kolen
vond, welke wel van goede hoedanigheid hleken te zijn,
maar volgens zijne meening niet in aanmerking konden
komen voor voordeelige ontginning op groote schaal.
Ouderdom der Borueo-koleu. — Over de Pengaronkolen is
lang een hevige strijd geweest of deze bruinkolen of zwart-
kolen zouden zijn. Verdedigers van bruinkolen waren Bleek-
roode te Delft, Frenzel en Hochstetter; C. de Groot en P.
van Dijk, Verbeek en Gaffron verklaarden ze voor zwartko-
len. Kloos (Tijdschrift van N. I . 1863 II) zegt daarover:
»Voor bruinkolen valt te zeggen dat bij destillatie azijnzuur
ontstaat en zij door bijtende kali, hoewel weinig, toch
eenigszins gekleurd worden; voor zwartkolen pleit het hooge
gehalte aan koolstof 72,8 pCt.
Posewitz *) noemt als :
*) Borneo, Entdeckungsreisen etc. Berlin 1889.