
Om nu de in de ceilen afgezette vetdruppels te verkrij-
gen, moeten de celwanden verscheurd. de ceilen geopend
worden. Dit gebeurt door fijnwriiven, kneuzen, of malen.
Hoe beter een en ander geschiedt, hoe gemakkelijker en
volkomener men het vet afscheiden kan. Bij zaden met een
hoog oliegehalte heeft dit zijn eigenaardige moeilijkheid,
omdat zoo licht alles tot één vette pap wordt, die de maal-
inrichting verstopt. Men gebruikt in dat geval voor het
fijnmaken meestal gladde walzen.
Het afscheiden van het vet uit de fijngemaakte grondstof
kan nu geschieden längs drieörlei weg;
1° door uitkoken met water. Deze manier, de oudste,
wordt nog meestal gebruikt waar men zonder werktuigen
kleine hoeveelheden zaad verwerken moet. Bij dit koken
wordt de celinhoud verdund en gedeeltelijk opgelost. De vetdruppels,
gesmolten, in ieder geval vloeibaarder gemaakt
door de hoogere temperatuur, komen op het water drijven, en
vereenigen zieh daar tot een samenhangende laag, die af-
geschept kan worden. Het is begrijpelijk, dat lang niet alle
vetdruppels er in slagen, zieh uit de niet opgeloste celres-
ten vrij te maken en naar boven te komen; ook het af-
scheppen is uit den aard der zaak een gebrekkige wijze
van verzamelen. De opbrengst is dan ook belangrijk lager,
dan bij een betere methode van afscheiding mogelijk zou
wezen. Vordere nadeelen zijn, dat sommige olien door die
behandeling met water een groote neiging tot ransworden
verkrijgen, en ook, dat hierbij in den regel alle vordere
bestanddeelen van het zaad (zetmeel, eiwit) verloren gaan.
2° door uitpersen. Aan het uitpersen gaat in vele gevallen
een verwarmen, soms ook een bevochtigen met water of
behandeling met stoom vooraf. De bedoeling der verwarming
is natuurlijk, dat het vet of de olie dünner zal worden en
zoo gemakkelijker en dus vollediger afvloeien zal. De be-
vochtiging heeft eveneens eene betere uitpersing ten doel;
11
de verklaring ervan is, dat het water in de ceilen opge-
nomen den inhoud ervan vermeerdert, en dus de celwanden
sterker spant, zoodat zij bij de persing spoediger springen,
en ZOO de ceilen, die door het malen nog niet zijn verscheurd,
toch geopend worden. Het aldus voorbereide meel wordt
meestal in een doek of mat verpakt aan de persing onder-
worpen.
Het uitpersen zelf is misschien even oud, als het uitkoken-
Natuurlijk is er een groot verschil tusschen de primitieve
wijze, waarop dit oudtijds en ook nu nog, bijv. in Indië
door de inlanders, geschiedt, en de technisch bijna volmaakte
methode, zooals wij die belichaamd vinden in de groote
hydraulische persen van den nieuwsten tijd.
In een opstel over aardnoten beschreef K. F. Holle zulk
een, in W. Java gebruikt wordende, inlandsche pers aldus :
*) „Deze pers is van hout en van zeer eenvoudig maaksel;
zij klemt den zak tusschen twee schuinstaande planken,
die met wiggen worden aangedreven. Het nadeel dezer pers
is, dat de drukking ongelijkmatig wordt uitgeoefend, en
van boven geringer is dan beneden, waardoor het noodza-
kelijk wordt den zak tot driemalen toe om te keeren en
de koek weder te stampen en op te stoomen.”
Hetzelfde beginsel van deze pers, nl. het aanbrengen
van den druk door het inslaan van wiggen, vindt men, meer
volmaakt in uitvoering, terug bij de zoogenaamde Hollandsche
oliepers, zooals die vroeger algemeen in gebruik was, en
nog in kleine fabrieken veelvuldig aangetroffen wordt. De
fout, die Holle opmerkt, is weggenomen; het inslaan der
wiggen geschiedt niet met de hand, maar machinaal; de
planken, waartusschen het in een zak gepakte meel geperst
wordt, zijn van kanalen voorzien, om de uitgeperste olie
gemakkelijker te laten wegvloeien.
b Een model dezer pers vindt men in het Kol. Museum,