
Ü4-n
i
iu ■
À'-
■
I -
ï i
.iui < I;
‘r }?.
■i■
î
tige streken voorkomt. Het hout w-ordt als te weinig duurzaam niet
gebruikt.^ lu reboisaties van kale berghellingen niet boven 1300 M.
ter proefneming aanbevolen, ook voor schaduwboom längs wegen.
K .e n V. S.g. P0.45; ? 0.64.
565. Giuelina asiatica L. — Waring of Boeri-radak J. Boro-
peteh J. Merah Borneo, Molukken. Merah-betoel Ceram.
Mal.-Archipel, Voor-Indië en Ceylon.
Heester. S.g. 0.68; 0.82; 0.86.
Houtkenmerken. Peronema canescens Ja c k : Hout wit, licht, doch
tamelijk hard, met vnj smalle, ver uiteenliggende mergstralen, en
duidelijk ziohtbare ringeu, veroorzaakt door eene dichte, onafgebroken
Iijn van groote, dikwijls als door overlangsche schotten verdeelde
poriën. R.
566. Pcroiicina cancscciis Jack - Soengkei-melajoe M. op Sumatra.
Loewis-madang op Borneo. ? Ki-langir S. Java Z. I,
Sumatra, Malaka.
Hg. 22 M. Stam nogal recht, met kleine wortellijsten, laag vertakt.
Schors grijs. Van aile javaansche boomsoorten onmiddellijk te her-
kennen, doordat de 7—9 jukkige, enkelvoudig gevinde bladeren een
gevleugelden gemeenschappelijken bladsteel hebben; voorts door de
talrijke groote bloempluimen met kleine, witte bloemen, die de ver-
wantschap met djati verraden. Een altijdgroene, op Java zeldzame
boom. In Sumatra wordt het hout voor huisbouw en bruggen geroemd.-
Voor alleeboom, althans in W.-Java, aan te bevelen. K .e n V.
S.g. 0.48. R. 0.56; 0.73.
567. Premila foctida Reinw. (2 Gnmira foetida Hssk.). — Singkil
J. Ki-semigü S. Ki-pahang S. Java Z. I.
Hg. 10 M. Stam krom en nogal laag vertakt. Bladeren tegenoverstaand,
gaafrandig. Bloemen in tuilen, klein, groenachtig, stinkend.
Een verstrooid groeiende boom, die in ÿle bosschen voorkomt. Het
hout wordt van geen waarde geacht. K . en V. Vroeger sohreef men
aan deze plant bet stinkhout (kajoe-tai) toe, dat echter van Celtis
komt. S. g. 0.59 ; 0.68 ; 0.76.
568. P. Incidnla Miq. — W.-Java Z. I.
Klimplant. Zeldzaam. Geen n ut bekend. K .e n V .
Houtkenmerken. Prenina tomentosa Willd. : Hout licht bruin, dicht
van weefsel. Poriën klein of matig groot, talrÿk, vaak als door schotten
in de lengterichting verdeeld, omringd door los weefsel. Mergstralen
talrÿk, smal tot matig breed, op radiale doorsnede talrÿke,
fijne, glanzende plekjes vormend. G.
569. P. tomentosa Willd. - Boenghoelan, Boelang S. Bolang J.
Gadoengan J. Gadoeng J. Java Z. I, V.-Indië en Ceylon.
570.
Hg. 15 M. Stam meestal zwak heen en weer gebogen en slank,
soms laag, soms hoog vertakt, zonder wortellÿsten, meestal diep gesleufd
on min of meer hoekig, Schors dun, taai, grauw, glad, met fijne
overlangsche barsten, afschilferend. Een, in blad en bloei iets op
kleinbladige, slecht ontwikkelde, en klein gebleven djati-boomen gelÿkende,
loofverliezende boom, die, min of meer gezellig groeiende,
vooral in loofverliezende bosschen voorkomt. Het hout, ofschoon niot
in groote afmetingen te krÿgen, is om do deugdzame, veel op djati
gelÿkende eigenschappen, voor huisbouw gezocht, vooral in West-Java.
Cultuur aan te bevelen om het hout, mits in de lagere streken. K . en V.
S.g. 0.96. G. 0.72; 0.76.
Houtkenmerken. Tectona grandis L .f.: Hout matig hard, met eigenaardigen
reuk. Spint wit, meest smal, kernhout donker goudgeel,
overgaand in bruin, en langzamerhand donkerbruin wordend. J a a rringen
duidelÿk, gekenmerkt door één of meer lijnen van regelmatig
gerangschikte poriën, die vaak in een ring van los weefsel liggen. In
de rest van het hout zÿn de poriën verspreid, sohaarsch, soms als
door schotten in de lengterichting verdeeld, van klein tot matig groot,
enkele groot. Mergstralen matig breed tot breed, nogal talrÿk, op
radiale doorsnede duidelÿk te zien als glanzende, langwerpige vlakjes.
Merg groot, vierkant. G.
Volgens Cordes is het kernhout hÿ de veiling donker grauwbruin,
zelfs eenigszins groenachtig, maar de kleur gaat spoedig over in een
lichter bruin, om op den duur weer donkerder te worden.
G. A . B lits, die in Bull. Kol. Mus. N». 19 den bouw van het hout
ook uitvoerig besohrÿft, vermeldt nog als typisch een meer of minder
groot aantal (ordeloos verspreid liggende) krijtwitte stippen op dwarse
doorsnede.
Tcctona grandis Liiiii.f. — Djati J. S. M. Djatèli Mad.
(In Br.-Indië: Teak). Jonge djatiplanten heeten
J. Dodolan S. Java Z. I, Soembawa, Bali, Madoera, Kan-
gean-eil., V.- en A.-Indië. Op Celebes (waarschijnlijk) aangeplant.
Hg. 40 M. Stam soms zuilvormig en hoog vertakt. maar meestal
eenigszins golvend en krom en laag vertakt. Bohors aschgrÿs, met veel
overlangsche barsten, afschilferend, eenigszins taai, met wateraohtig
sap. Twÿgen vierkant. Een bijzonder karakteristieke boom, en reeds in
blad door de zeer groote, enkelvoudige, elliptische of omgekeerd eivormige,
ruwe bladeren, zoo kenbaar, dat verwiss.eling met andere boomen
moeielijk kan plaafs vinden. De bloemen zÿn klein, wit, stervormig,
en tot groote, regelmatig vertakte pluimen vereenigd. De hazelnoot-
groote vrucht is in de bleek geelgroene opgeblazen vruchtkelk ingesloten.
De 2-4 zadige steen is omgeven door een wollig bekleedsel. De
stamvorm is zeer verschillend n a ar gelang der omstandigheden,
waaronder hÿ is opgegroeid. Op bÿzonder arme, droge, steenachtige