
s .g . 0.53. — Johan of Kembang-kenanga. Sum. S.g. 0.80. —
Kadjang Daj. (2 Uvaria sp.). Sum. Hard en fijn. — Kajoe-
s'mgkai. — Kajoe-sirkaja-landa. Java. - Kajoe-walweng.
(2 Mitrephora sp.). Java. — ? Kalek-minjak. S. g. 1.01. -
Kisaoekin S. (? Ki-saoehoen S.). (Uvaria sp.). Java. Goed
tiramerhout. C. S. g. 0.76. - Mambaje (? Mempaoeng).
(2 Xylopia sp.). Batjan. — Mempinang. (Polyalthia sp.).
Banka. Geschikt timmerbout. G. S .g . 0.73. Mempisang.
(Polyaltliia sp.). Banka. Voor sloepriemen, scheppers enz.
€. S.g. 0.80. - Mendaroe. Banka. Geschikt timmerbout.
C. S.g. 1.08; 1.11. - Pamelesian. (Polyaltliia sp.). Celebes.
Voor verschillende materialen by huisbouw. C. S.g. 0.63;
0.82. — Pisang-pisang. (2 Jlitrepliora sp.). Borneo. — Eingang.
(Polyalthia sp.). Banka. Voor planken zeer geschikt. G.
S. g. 0.66. — Tapi-limau-mani. (2 Polyalthia sp.). Sumatra.’
Voor muurplaten. G. S.g. 0.68. - Tapis-itam. (2 Guatteria
sp.). Sum. — Wangitan. Menado. — Wankol. (Uvaria sp.).
Celebes. Bij buisbouw te gebruiken. C. S. g. 1.01.
M e n i s p e e m a c e a e . K. enAC 9; B. I. 1.
36. De volgende monsters ;
Aiiainirta paniculata Colehr. — Cocculus uiiihellatus Steud.
C. sp. Kei-toewal. — C. sp. Lei-timor. — PyciiaiTlieiia
lucida Miq. - Tiuoniiscium pliytocreiioides Kui-z. Alle
heesters, uit den Plantentuin.
C a p p a k id a c e a e . K . enV. 4 ; B . I . 1.
Houtkenmerken. Crataeva Narvala Ham.: Hout geelachtig wit, op
den^ duur licht bruin werdend, mutig liard, fijn. Poriën matig groot,
talrijk, gelijkmatig verspreid, vaak als door overlangsche schotten verdeeld,
elke porie omringd door een witachtigen ring. Mergstralen kort,
golvend, smal eu matig breed, de afstand-tusschen de mergstralen lets’
grooter dan de doorsnede der poriën. Q.
37. Crataeva Narvala Hiim. (C. magna Hassk.). - Baroendai.
S. Java Z. I, V.-Indië.
Hg. 15 M. Stam nogal krom, rolrond, zonder gleuven, zonder wortelljjsten,
vrij laag vertakt. Twijgen okergeel. Schors bros, grjjs, glad, met
veel fljne, onregelmatige, ondiepe barsten, met narcotischen, onaangenamen
reuk, eii bjjzonder walgeljjken, soberpen en bitteren smaak. In
bloei in het oog vallend door de talrijke, groote geelwitte bloemen,
waarvan de zeer lange bloembladnagels en de lange steel, waarop de
eierstok zit, nogal eigenaardig zjjn. Bladeren drietallig, van onder blauw-
grijs. Vrucht een, op grjjze appels gelijkende, besvruoht. Een zeldzame,
verstrooid groeiende boom, waarvan het hout in de Preanger soms voor
wapensoheden wordt gebruikt. Cultuur om de sierlijke bloemen aan te
bevelen voor parken en tuinen. K . en V.
B i x a c e a e . K . enV. 5; B . I. 1.
Houtkenmerken. Bixaceae: Hout meest roodaohtig-bruin, matig bard
of hard. Poriën klein, in korte radiale lijntjes. Mergstralen smal, tal-
rjjk, dicht opeen. De structuur geljjkt zeer op die van de afdeeling
roodkleurige houtsoorten bij de Euphorbiaceae. G.
Bixa Orellana Liuii. — Galinggem S. Kesoemba-kling J.
Gloegeh J. Daoen-glingem M. Java. Taloeka Ambon. Ram-
boeta Tern. Java Z. I. II, algemeen gekweekt en verwilderd.
Inheemseh in tropisch Amerika. (In Malaka kasumbah geheeten.)
Hg. 10 — 15 M. Slam nogal krom, laag vertakt, zonder wortellijsten,
zonder gleuven. Sobers dun, taai, grauwgrijs, met fljne dwarse en
overlangsche barsten. Deze plant wordt om de Oriean-kieuvstof, die uit
den fraai rooden zaadrok wordt verkregen, in alle tropische gewesten
gekweekt. Over de toepassingen zie men de uitvoerige gegevens in
Dr. M. Greshoff: Nuttige indische planten. K . en V.
Deze heester, welke zieh kenmerkt door spoedigen wasdom en de gemak-
kehjkheid, waarmede men hem kan verplaatsen, wordt algemeen tot
bet aanleggen van levende heiningen {pager idoep of y;, iroep) aango-
wend. Zulke heiningen zijn altjjd diohtbegroeid en fraai groen, waarbij
nog bij oude heiningen de sohoone rooskleurige bloemen komen. De
vruobten gehjken op ramboetan {Nephelium lappaceum). Hssh.
. Flacourtia anlacocarpa Rxh. (2 Fl. aulakocarpa Hasst.).
Te Buitenzorg gekweekt. Lage boom. v .P . S.g. 0.84.
40. F. Catapliracta Roxh. (F. Jangomas Steiid.). — Roekem J.
? Kam. ? Lobi-lobi-sepat. Java Z. I, gekweekt. Inheemseh in
Malaka, Eng. Indië en China.
Hg. 14 M. Stam nogal recht, rolrond, met knoesten, bjj de jongere
boomen met vele groote vertakte stengeldoorns bezet; kroon laag aan-
gezet; schors typisch koperkleurig, en sterk in dunne platen afscbilfe-
: ;■