
i
stelligen. Eene Maatschappij »Sumatra” kwam daarvoor tot
stand, maar al spoedig bleek, dat aan de goudontginning'
aldaar slechts twijfelachtige waarde kon worden toegekend ;
volgens Verbeek zouden de afdeelingen XIII en IX Kotta’s
voor dit doel günstiger zijn en werd hem vergunning verleend
aldaar mijn bou wkundige opsporingen te doen.
In 4880 werd aan de H.H. Tiedeman en van Kerchem vergunning
verleend rnijnbouwkundige onderzoekingen te doen
in de omstreken van Salida en aan R. D. Verbeek in de omstreken
van Telakké. De eerste vergunning is overgegaan
aan de naamlooze vennootschap »Mijnbouwmaatschappij Salida”
te Amsterdam gevestigd; in 1887 werd de concessie
»Salida” overgedragen op de te Amsterdam gevestigde »Mijn-
boiiwmaatschappij Tambang-Salida”. Het ontginningsterrein„
groot 9018 bouws, ligt in het landschap Salida, afdeeling
Painan van het gouvernement Sumatra’s westkust. Doch ook
deze maatschappij verkeert in liquidatie.
Van het onderzoek bij Telakké werd niets naders vernomen.
De concessie Simonar is op bladz. 6 vermeld. Meermalen werd
nog vergunning verleend om rnijnbouwkundige onderzoekingen
te doen, maar tot heden wordt op Sumatra geen goud
op groote schaal verkregen en zijn dan ook de meeste con-
cessiën vervallen.
Volgens het op de vorige bladz. genoemde rapport der spéciale
Commissie wordt op Ceiebes het goud voornamelijk gevonden op
het Noorder schiereiland ; de productie in dien tijd was volstoekt
niet te bepalen, men schatte haar jaarlijks op / 337.000.
De inlandsche goudontginningen zijn sedert jaren gestaakt,
iiitgezonderd nog enkele wasscherijen van zand en gruis uit
de rivierbeddingen.
Door een onderzoek van het mijnwezen op Celebes in 1886
werden te Soemelatta, district Kwandang, twee goudvoerende
aders aangetroffen, welke door de bevolking waren ontgonnen
tot eene diepte, die met het oog op de inlandsche hulpmiddelen
toegankelijk gemaakt en erts verzameld, dat door de inlanders
wei’d uitgewasschen. Het uitgewasschen erts bleek 65,7 pCt.
goud en 18,2 pCt. zilver te bevatten. Een tweede onderzoek
had plaats te Batenté, district Lombotto; een daar verzameld
monster bleek slechts sporen goud te bevatten.
Op het eiland Tim.or wordt in het rivierzand goud gevou-
den, dat echter tot dusvere van geen groot belang schijnt te
zijn, evenmin als zulks het geval is op de eilanden Batjan,
Banka, B illiton en Java. Op Batjan komt het in uiterst
geringe hoeveelheid voor als stroomgoud ; in het vaste gesteente
is het daar nergens aangetroffen ’ ).
VINDPLAATSEN OP BORNEO EN ONTGINNING.
Ten eerste wordt het goud in rivierbeddingen als waschgoud
aangetroffen, en het is meer dan waarschijnlijk, dat alle
rivieren van Borneo goudzand in grootere of kleinere hoeveelheid
aanvoeren. Bepaalde mededeelingen betreffende sommige
rivieren is men verschuldigd aan Dr. Schwaner Q, zooals
over den hooldstroom, de Barito en de nevenrivieren de Teweh,
de Pattai, en de Karau, die alle uit het Zuidoostelijk gebergte
ontspringen; de rivier de Kahajan en hare nevenrivier de
Rungau zijn om haar goudgehalte beroemd. In West-Borneo
is ditzelfde het geval met de Serawai en de Tjurondong. Over
de rivieren van Oost- en Noord-Borneo bestaat tot nog toe
geene zekerheid ; men vermoedt echter, dat ook de daar voorkomende
rivieren zeer rijk aan goud zijn.
Ten tweede komt het voor als diluviaal goud (stroomgoud
of goud zeepen). H e t goudgehalte der diluviale afzettingen
*) Het goud in Ned. West-Indië is beschreven in de Afd. Voortbreiigselen
van Ned. West-Indië, door Dr. D. de Loos.
I*) Scbwaner, Borneo.
2) Posewitz, Das Goldvorkommen in Borneo.