
T
B u e s e r a c e a e . K.enV. 4; B. I. 1.
Houtkenmerken. Burseraceae: Hout zacht of matig hard. Poriën
klein of matig groot, gelijkmatig verspreid. Mergstralen smal, op
grooten onderlingen afstand. G.
Id. van Canarium commune L .: Hout grijsaohtig wit, zacht. Poriën
matig groot, sohaarsch. Mergstralen bruin, matig breed, niet talrijk. G.
191. Canarium commnne L. — Kanari S. J. Mal. Reri Tt. Na-
nari Banda. Nia Tern. Gelimo Borneo. Java Z. I. II en
Minahasa gekweekt, ook in V.-Indië. Volgens Rumphius
inheemseh in de Molukken, en waarschijnlijk ook in
Nieuw-Guinea.
Hooge boom met dichte fraaie kroon, gevinde bladen, lichtgrijze,
soms hars afsoheidende schors. Stamvoet meestal met talrijke, zeer
onregelmatige, groote wortellijsten en dikwijls met zonderlinge, vrij
dunne luchtwortels, waarvan sommige den grond raken, andere kort
blijven. Vooral bij sommige oude boomen te Tjilatjap heeft de stamvoet
door de buitengewone ontwikkeling dezer luchtwortels en de
sterke grillige wortellijsten een hoogst eigenaardig aanzien. Een altijdgroene
boom waarvan het hout op Jav a bijna nooit gebezigd wordt,
daar dé boom om de soliaduw en de vruchten geplant wordt, en de
duurzaamheid van het hout gering wordt geacht. Op Amboina is
volgens Rumphius het hout wit, dicht, hard, niet duurzaam, en uitgedroogd
nogal bros. Op Jav a zijn de hoofdproducten de vruchten
(kanaripiften) en de uit sommige individuën, vooral u it de stam-
schors, uitgezweette, welriekende, geelachtig-witte gomhars (elemi).
Deze laatste {Menjan hanari Mal.) door inlanders gezocht voor
wierook en medicijn, de vruchten om de, als noten smakende zaden,
waaruit allerlei gebak wordt gemaakt. Cultuur in de Molukken vooral
als schaduwboom in de muskaatnoot-perken. Op Jav a metAsemÇ Ta-
marindus indica L ) een der fraaiste alleeboomen. K . en V.
Hout lichtbruin, zeer los en warrig. Sculpt. S.g. 0.59. G. 0.57; 0.61.
192. C. liispidnni Bl. (Canaropsis altissima Miq. C. liispida Miq.)
— Ki-merang S. ? Ki-beroe S. Djambèjan J. Dhok J. Java Z.
I. II, Sumatra, Borneo, Celebes.
Hg. 20 M. Stam recht, rolrond, zonder wortellijsten. Sohors taai,
grauw, met overlangsche barsten. Lange, gevinde bladeren aan de
uiteinden der vingerdikke, met talrijke lidteekens voorziene twijgen.
Vrucht 4 cM. lang, donkerblauw, late r zwart waar de haren afvielen,
geelbruin waar ze bleven. Bloemen rose. Verstrooid groeiende, niet
zeldzame boom, meest in loofverliezend bosoh. Hout wit, weinig duurzaam,
niet gebruikt. Voor wegenbeplanting. K. en V. S. g. 0.53.
193. C. microcarpum Willd. — Koto-aros Boeroe.
Bevat in het onderste deel van den stam en in de groote wortels
het welriekende rasamala-hont. Teysmann. (niet te verwarren met A l-
tingia excelsa Noronha). S.g. 0.55. -
194. C. sylvestre Grtu. — Kanari-oetan Molukken, Sumatra.
Hooge boom. Hout geschikt voor masten en stijlen. De hars voor
fakkels. v. E.
Houtkenmerken. P ro tium javanicum B u rm .: Spint vuilwit, smal,
kernhout roodbruin, breed, zwaar, fijndradig. Geen jaarringen. Poriën
nogal klein, gelijkmatig verspreid. Mergstralen zeer smal, onderling
niet even ver van elkander, op radiale doorsnede niet opvallend. K. en V.
195. Protiam javanicum Bnrm. — Trengoeloen J. Tranggoeloen
J. S. Goeloen J. Katos J. Bernang J. Trangghoeloen Mad.
Trengkhoeloen Mad. ? Trengaloen Java Z. I.
Zeer dikke en soms nogal hooge (22 M.) boom. Stam zeer krom en
laag vorksgewijze vertakt, meest knoestig en met ondiepe gleuven,
bijna zonder wortellijsten. Schors taai, grauw, glad, beneden aan
den stam een weinig afschilferend, met zeer fijne barsten, met
een weinig gomharsachtig, doorschijnend sap. Van alle javaansche
boomen dadelijk te herkennen aan den sterken terpentijnreuk der
gevinde bladeren; deze met meestal 7 smalle gaafrandige blaadjes.
Jonge planten en stamloten met groote dooms. Volwassen boom
ongedoornd. Bloemen zeer welriekend. Een algemeene, loofverliezende,
verstrooid groeiende boom, die op periodiek zeer drogen
onvruchtbaren grond, bij voorkeur in loofverliezende homogene bos-
sohen, voorkomt. Hoewel het bout om de bijzondere duurzaamheid,
groote sterkte en andere deugdzame eigenschappen algemeen geroemd
wordt, wordt het bijna nooit gebruikt, aangezien op de groeiplaatsen
meestal ook djatihout te krijgen is. Ongetwijfeld echter een uitste-
kendo timmerhoutsoort, waarvan te weinig partij getrokken wordt.
Waarsohijnlijk voor houten sohroeven, wagenassen, kamraderen enz.
zeer geschikt. Cultuur om het hout zeer aan te bevelen op steenach-
tlge plekken beneden 500 M.; vooral in M.- en O.-Java, op plekken
waar djati niet goed groeien wil. K .e n V .
H e t h o u t is b ij z o n d e r g e s c h i k t v o o r w a g e n a s s e n , s c h ijv e n v a n b lo k k
e n , k a m r a d e r e n , s o h r o e v e n e n fljn e g e r e e d s c h a p p e n . v. Rees.
Uit de oneetbare vrucht wordt eene aromatische olie getrokken,
die de terpentijn vervangt. S. g. 0.79. St. 0.94.
196. Overige monsters:
2 Canarium cllipticnm. Plantentuin. — Birik-hitam, B.-
merah. Borneo. Hooge boom. Mooi, hard hout. In de hla-
deren wikkelt men onrijpe vruchten om ze te laten rijpen.
Gout. - Dama. Palembang. Licht, als lindenhout; vrucht
wordt gegeten. v .H. —- ? Jaililit. — Jalmit. — Jaoetang.
Batjan. — ? Kajoe-damar-poetih. Borneo. S. g. 0.85. —
Kanari-damar. (Canarium sp.). Menado. S. g. 0.50. —
Kanari-merah. (Canarium sp.). Ceram. — Kinari. Sum.
Voor huisbouw. v. H. — Lagan. (2 Canarium sp.). Suma