
V,
îi'
INLEIDING.
Het tinerts is in onze O.-Indische bezittingen niet zoo
algemeen verspreid als men vroeger meende. Meermalen
werd voor tinerts gehouden, wat later bleek een ander raineraal
te zijn. Vele streken werden onderzocht, doch zonder
eenige gunstige iiitkomst. Zoo vond R. E v e r w i jn geen tin
in Soekadana, Simpang, Matam en Kandawangan, aile behoorende
tot de Wester Afdeeling van Borneo ; evenmin bleek
het landschap Palo aldaar tinerts te bevatten. J . C. B e r n e l o t
Mo en s onderzocht zoogenaamd tinerts van Palembang, dat
echter tinaanhoudend magneetijzerzand bleek te zijn.
Op de zuidkust van Ceram te Batoe tambaga werd door
C. t . A. S c h n e id e r tinerts gevonden, maar volgens P o s e w it z
was het gevonden mineraal evenmin tinhoudend.
Op de eilanden der residentie Riouw is een uitgebreid
ondei-zoek naar tin ingesteld ; de uitkomst is geweest, dat
er geen tin gevonden is op Bintang, Gallang en Soegi ; op
Koendoer vond men een zeer geringe hoeveelheid en op
Groot Karimon maakt het tinerts een bestanddeel uit van
het vaste graniet. Volgens E v e r w i jn hebben daar alleen de
eruptieve gesteenten het stroomtinerts opgeleverd, terwijl dit
op Banka zoowel van de eruptieve gesteenten als van de
neptunische vorrningen afkomstig is. Op Singkep, ten zuid-
westen van Lingga, is tinerts längs de geheele zuidoostkust
over een lengte van 10 K.M, aangetroffen; de kern van het
eiland bestaat waarschijnlijk grootendeels uit graniet. Bijna
aile valleien in het zuidoosten zijn tinhoudend; zoowel het
graniet als de oude neptunische lagen moet men volgens
E v e r w i jn als het moedergesteente van het stroomtinerts
beschouwen. Tinontginning lieeft hier reeds sedert 80 à 100
jaar plaats gehad ; hoeveel tin er vroeger gegraven werd is
geheel onbekend, daar een vijftigtal jaren geleden iedereen
het recht had om tin uit te voeren tegen een uitvoerrecht
van f 2 ,— per pikol ’ ). E v e r w i jn meent, dat men bij goede
exploitatie de productie van tin kan stellen op 10,000 pikols
per jaar. Voor eene voldoende ontginning zou er volgens
den mijn-ingenieur P. H. y an D ie s t een kapitaal van ongeveer
/■ 1,250,000 noodig zijn. De ingénieur J. H. M e n t e n
ried echter deze exploitatie als veel te kostbaar af; van de
door dezen ingénieur onderzochte valleien werd alleen de
Dabo ontginbaar bevonden en zou de hoeveelheid tin aldaar
27,000 pikols bedragen. In 1887 werd aan den Heer
F. A l t in g du C lo u x te Batavia voor 25 jaren concessie
verleend tot het ontginnen der tingronden op dat eiland.
Het eiland Lingga der Riouw-groep bevat waarschijnlijk
geen tin.
Het eiland Flores bevat tinerts; bij onderzoek in het laboratorium
van het mijnwezen bleek dit veel ijzer te bevatten.
Of er wel veel tinerts wordt aangetroffen is twijfelachtig.
Ook in de bovenlanden van Siak op Sumatra’s oostkust
wordt tin aangetroffen; de exploitatie werd in het begin
van 1875 begonnen onder de leiding van den Heer van
H e d em a n n . De eerste mijn werd aangelegd in het beekje
Ouggé, een tweede in het valleitje Pisang. De productie van
1875 tot October 1876 bedroeg 16 pikols tin. Later heeft
fie Handelmaatschappij eene eerst gedane concessie-aanvraag
voor Boven-Siak weder laten varen. Sedert 1878 heeft geen
ontginning plaats gehad. De eerste concessionnarissen hebben
echter hunne concessie ingebracht in een naamlooze vennoot-
schap »de Oost Sumatra mijn- en landbouwmaatschappij”,
te Amsterdam gevestigd, waarvan op het tijdstip van goed-
keuring de helft van het kapitaal of / 600,000 was geplaatst.
Een pikol is gelijk 61,67 K.G.