
aanvankelijk de Chineesche boor, tsjam genoemd, in den grondi
gedreven; deze steekboor is een ronde ijzeren staaf van 7 à
8 M. lengte en 0.02 M. middellijn, waarvan het ondereinde
is nitgesmeed in den vorm van een domper met de opene
zijde naar boven gekeerd.
Hoort men het ijzer krassen tegen kwartsstukken, die
gewoonlijk de ertslaag overdekken of daarmede vermengd
voorkomen, dan wordt de boor opgehaald, de holte van het
piinteinde leeg gemaakt en met een lapje gevuld, hetwelk
aan een koord is bevestigd. Zoodra de boor opnieuw is neder-
gelaten en zoo noodig ingedreven tot de diepte der ertslaag,
dan wordt het lapje er uitgetrokken en de boor rondgedraaid,
zoodat de holte zich vult. De boor wordt dan weder opgehaald
en de in de holte verzamelde stof gewasschen en gewogen.
Onverschillig of er al of niet tinerts achterblijft, toch gaat
men opnieuw met boren voort, totdat de bodem, waarop de
ertsstrooming heeft plaats gehad, is bereikt.
Heeft men nu door een aantal boringen de uitgestrektheid
van de ertslaag in een vallei bepaald, dan gaat men over
tot het in werking brengen van het groote boorwerktuig,
door den ingénieur J. E. Akkeringa in 1858 ontworpen, ten
einde den betrekkelijken rijkdom beter te leeren kennen.
Heeft men met de Chineesche boor geen erts gevonden,
dan vervalt natuurlijk het onderzoek met de groote boor.
Het boortuig van Akkeringa bestaat uit ronde koperen
buizen (inwendige middellijn is 0.1 M.) van verschillende
lengte, die precies op elkaar passen ; de lengte der eerste buis,
welke wordt ingeslagen en aan het beneden einde van een
sclioen van zacht staal is voorzien, bedraagt 3 of 5 M.,
twee andere zijn lang 1,5 M, twee 1.25 en twee 1 M.
Voorts heeft men boorstangen van vierkant staafijzer van
verschillende lengte en ook verschillende vormen van boren,
0. a. de kogelklepboor, waardoor het erts wordt losgemaakt
en dit tevens kan worden opgehaald.
Men begint nu eerst een gat te maken met een der grootere
boren ; dat boren wordt voortgezet, zoolang ei' voor afstorting
der wanden van het boorgat geen vrees bestaat; dan wordt
de eerste koperen huis er in geslagen en achtereenvolgens
zoovele verlengstukken, dat men de ertslaag heeft bereikt.
Daarna wordt de kogelklepboor in werking gebracht, waardoor
het erts kan worden opgehaald.
Met geringe wijzigingen is het boortoestel van Akkeringa
nog in gebruik; sedert 1880 bestaat de voornaamste wijziging
in het gebruik van geslagen ijzeren buizen met schroef-
verbinding in plaats van de rood koperen buizen met bajo-
netslot.
Is het onderzoek eener geheele vallei of althans over eene
belangrijke uitgestrektheid afgeloopen, dan bepaalt de Ingenieur
de gedeelten der ertslaag, w'elke voor ontginning vatbaar
zijn.
Zooals uit het medegedeelde reeds gebleken is, treft men
het stroomtinerts aan in valleien en op hooge gronden. De
Chineezen maken in dit opzicht eene andere verdeeling, die
zoowel betrekking heeft op de wijze van voorkomen van het
erts als op de wijze van bewerking; zij onderscheiden namelijk;
kollong groeven of gronden, koelit-kollong groeven
en koelit groeven.
Kollong gronden zijn die, welke binnen de tegenwoordig
ziehtbare grenzen eener vallei zijn gelegen, waar men de
ertslaag overdekt vindt door zand-, klei- en modderlagen ;
de ertslaag ligt soms 8 tot 10 M. diep.
Koelit-kollong gronden zijn die, welke buiten de ziehtbare
grenzen der tegenwoordige valleien zijn gelegen ; men vindt
daarbij niet de afwisseling van klei- en zandlagen. De dikte
bedraagt dikwijls 10 M.
Koelit gronden zijn die, welke op grooteren afstand der
valleien gelegen zijn, meestal hoog gelegen vlakke gronden
van 3 à 4 M.
De ontginningswijze heeft plaats op de volgende wijze;
enkele mededeelingen daarover ontleenen wij aan een belangm