
Java. Goed timmerhout. G. S. g. 0.71. — Koempang. —
Mas. (Tarrietia sp.). Molukken. Van dit hout worden beste
houtskolen verkregen. C. S. g. 1.01. — Mapoöpo. (Sterculia
sp.). Celebes. Voor materialen bij huisbouw. G. S. g. 0.25. —
Marilang. Daj. Sum. Van den bast wordt verf voor het
batikken gemaakt. v. H. — Pajo. Sum. — Pau-labi. Sum.
De vruchten geven olie. v. H. — Pau-pau of Lawaän.
Menado. — Roroeno. Tondano. — Si-djangkang. Sum. Voor
huisstijlen. G. S.g. 0.82. — Walasi. Menado.
T i l i a c e a e . K.enV. 1, 5; B. I. 1.
(Bij K.enV. g e s p l i t s t in T i l i a c e a e en E l a e o c a r p e a e . )
Houtkenmerkeo. Tiliaceae: Hout van verschillende kleur, g-ewoonlijk
matig hard, soms zeer hard. Poriën talrijk, gelijkmatig verspreid, klein
tot matig groot. Mergstralen smal, op onderling gelijke afstanden. GId.
van B er rya Ammonilla Eoxb.: Hout donkerrood, zeer hard,,
fijndradig, onderhevig aan splijten. Zelfs als het oud is, voelt het nog
eenigszins vettig aan, en heeft eene karakteristieke kleur. Poriën
matig groot, ovaal, als door overlangsche schotten verdeeld, omringd
door bleek weefsel. De plekjes bleek weefsel zijn met elkaar verbonden
door golvende lijnen van los weefsel. Mergstralen matig breed, duidelijk,
talrijk, gelijkvormig en op onderling gelijke afstanden. Deze
afstanden gelijk aan de dwarse doorsnede der poriën. O.
141. Berrya Ammonilla Roxb. — Ini. namen onzeker. Cost-
Java. Z. I, Ceylon, V.- en A.-Indië.
Hg. 35 M. stam recht, schors grijs. De boom herinnert in stam en
schors bedriegelijk aan Hibiscus tiliaceus L . (Waroe), maar groeit
veel si anker, en wordt hooger en dikker. Ook de bladeren herinneren
daaraan, maar zijn van boven en onder glimmend groen. De 5-zijdig
gevleugelde vruchten herinneren aan die van Columbia javanica Bl.
Een niet zeldzame boom, die verstrooid groeiend, voorkomt op schralen,.
periodiek wateraimen grond, in grootendeels loofverliezend bosoh. De
deugdelijke eigenschappen van het hout zijn op Jav a geheel onbekend.
Volgens Garnble is het buitengewoon duurzaam, en zeer elastisch.
Cultuur om het deugdzame hout, en den groei op onvruchtbaren
grond, aan te bevelen tusschen djati. K . en V.
Het hout is lioht, fijndradig, buigzaam, sterk en duurzaam, en wordt
gebruikt door de wagenmakers, en voor bouw van kleine vaartuigen.
Bois indust. Idem # .
T r in c om a li-w o o d . Hout nog niet geïmporteerd in Engeland, maar
verdient zeer de aandacht. Stone.
S.g. 0.77—1.04. G.
142. Columbia javauica Bl. — Sampora, Djaloepang S. ? Drowak
S. West-Java. Z. I.
Hg. 20 M. Stam nogal recht, laag vertakt, zonder wortellijsten,
meest zonder gleuven. Schors dik, taai, grauw, glad. Vruchten in
staande pluimen, drievleugelig. Een altijdgroene boom, die verstrooid
voorkomt in niet zeer dichte, altijdgroene, heterogene oerwouden, op
onvruchtbaren grond. Vrij zeldzaam. Hout soms voor huisbouw gebezigd,
echter niet zeer geacht. Van de sohors wordt vrij goed touw
voor vischnetten gemaakt. Cultuur niet aan te bevelen. K. en V.
De bast levert een zeer bruikbare vezelstof voor touw, enz. Slechts
eenige keeren gedraaid, wordt dit touw tot vele huiselijke doeleinden,
0. a. het leiden van buffels gebezigd. Door beter bewerking kan men
er echter een fijn touw uit maken, dat ook sterk, doch niet gelijk
aan dat van rameh is. Hssk.
S. g. 0.52.
143. Diplopliractum aurîcnlatnm Dess. — Nila-koetjing. Sumatra.
Hooge boom.
Houtkenmerken. Elaeocarpus: Hout grijsaohtig wit, zacht. Poriën
klein tot matig groot, nogal sohaarsch, afzonderlijk, of als door overlangsche
schotten verdeeld, of in korte radiale lijntjes gegroepeerd.
Mergstralen talrijk, smal, niet duidelijk. G.
144. Elaeocarpus Acronodia (Blume.) Masters. — Ini. namen
van geringe waarde. Java Z. III. IV. Borneo, Malaka.
Hg. 5—15 M. Stam krom, laag vertakt, zonder wortellÿsten of
gleuven, met knoesten. Schors dun, taai, donkergrauw tot zwart,
nogal ruw, van binnen fraai geel. Daaraan en aan de smalle, gezaagde,
vaak van onderen zwart gestippelde bladen en hleekgroene
bloemtrossen te herkennen. Een altijdgroene boomheester, die in vele
streken bijzonder algemeen is, en verstrooid groeiend voorkomt in
sohaduwrijk, heterogeen oerwoud, en opklimt tot zelfs op zeer dorre
bergtoppen. Hout als te klein, krom en warrig, niet gebruikt. Cultuur
aan te bevelen in de gemengde herbossohingen van kale berghellingen,
mits niet beneden 1300 M. De boom plant zieh gemakkelijk
door zaad voort. K. en V.
145. E. acuminatus K. etV. — Katoelampa S. JDjanitri S. M.-en
W.-Java. Z. I. II.
Hg. 25 M. Stam nogal krom, laag vertakt, zonder wortellijsten.
Schors bros, grauw. Steenkern in een lange, zeer spitse punt uitloopend.
Een niet algemeene, altijdgroene, verstrooid groeiende boom, die in
altijdgroen oerwoud voorkomt. Het hout wordt, als niet duurzaam en
veelal zeer krom, niet gebruikt. Wellicht bruikbaar in herbossohingen.
K . en r . S. g. 0.57.
146. E. ang’ustifolius Bl. — Djanitri J. S. Genitri J. Ganitri
S. J. Bij Banjoewangi, Kemesoe J. in Djember, KUtri Mad.
Java Z. I. II.