
: ; )
< • ! ■
■ I
TM
T il
I'D
Hg. 6 M. Nogal krom, met knoesten, zonder doornen, zonder wortellijsten,
laag vertakt. Takken dicht gedoornd. Sohors dun, zeer taai
grauw. (Peulvriichten kurketrekkervormig gedraaid.) Een ioofverlie?
zende boomheester, die in vele streken zeer algemeen is, en, soms
mm ot meer gezellig groeiend, voorkomt op zeer oiivruohtbaren, con-
^ a n t of periodiek zeer drogen bodem, in loofverliezende bosschen.
Het hout wordt als buitengewoon hard, sterk en duurzaam door de
inlanders gezooht voor kamraderen en houten spiikers, en om de
fraaie kleur ook als luxe-hout gebruikt. Kernhout zeer breed, bijzonder
fljn, fraai bleekbruin of geelbruin, zeer zwaar. Sleohts in kleine
atmetingen te krijgen. Cultuur verdient aanbeveling om het fraaie hout.
Kan nog slagen op gronden, die voor djati te slecht zijn. K .e n V.
o. g. 1.14 — 1.44. G.
Houtkenmerken. Leucaena glauca B th .: Hout wit, hard. Poriën matig
groot, meest als door overlangsche schotten verdeeld, omgeven door
plekjes wit, zacht weefsel, dat geneigd is om tot concentrische ringen
samen te vloeien. Mergstralen smal tot matig breed; hun onderlinge
afstand ongeveer gelijk aan de doorsnede der poriën. Q.
342. L e n c a e u a g - l a u c a Btli. - Kemlandingan S. J. Pete-tjina J.
Lamtara J. Selamtara J. Peteuj-sèlong S. Vaderland Trop.
Amerika. Gekweekt op Java, evenals in Voor-Indië.
Sedert overoude tijden algemeen op Jav a in de lagere streken voor
levende heggen aangeplant (uit stek). Aan den zoom der bouwvelden
soins verwilderd. Op Jav a nooit in oerwoud. Kleine boom. Hout gezocht
voor wagenboomen. Jonge vruchten soms gekookt als groente
gegeten. K .e n V. S.g. 0.78; 0.89. ®
343. P a r k i a a f r i c a n a R.B. - Pimdeui, Pete, Pentoi, Alei M.
Sumatra.
Gtroote boom, voor huisbouw geschikt. C. De vruchten worden door
de inlanders wel gegeten. Hssk. S. g. 0.46 ; 0.63.
344. P. biglobosa Benth. (P. intermedia Hassk. 2 P. Boxburghii
G. Don.). - Kedawoeng of Gedawoeng J. Ketheuboeng Mad.
Petir S. Java Z. I.
Woudreus. Hg. 50 M. Dikte tot 7.5 M. Stam recht, hoog vertakt,
met buitengewoon sterke, hoog oploopende wortellijsten. Sohors bros
donkergrauw, nogal glad, met ondiepe barsten. Een tamelijk veel voor-’
komende boom, die gedurende korten tijd bladerloos is, en verstrooid
groeiend voorkomt, zoowel op drogen als vochtigen grond, en in loofverliezende,
zoowel als in altijdgroene wouden, echter niet op dras-
sigen of ziltigen bodem. Hout, hoewel in vnj groote hoeveelheden
en m reusaohtige afmetingen te krijgen, als te weinig duurzaam niet
gebruikt. Het is effen, wit, grof, glanzend, week en reukeloos, en be-
vat geen kernhout. De zaden worden soms als surrogaat voor pete J
(Parkia specwsa) gegeten, zijn evenwel bitter. Wellicht bruikbaar als
schaduwboom in Liberia-koffietuinen en voor gemengde herbosschingen
m. h. o. op grondverbetering. Dan evenwel alleen in de lagere
bergstreken en gemengd met andere, meer schaduw gevende soorten.
K. en V. S. g. 0.48.
345. P . speeiosa Hssk. — Pete M. J. Peteuj S. Op Java gekweekt.
Vaderland ? Britsch-Indië.
Het hout van dezen boom is eenigszins grof, doch lang van vezel;
het wordt weinig door de Javanen geaoht, die het niet duurzaam
noemen, doch veelvuldig door hen gebruikt, en zoude, goed toebereid,
zeer in waarde toenemen. Het scheurt weinig en zou b.v. goede
kistplanken voor emballage kunnen leveren. v. M.
Do jonge bladen eri onrijpe pitten der vruchten worden rauw en
afgekookt gegeten, maar hebben een onaangename lucht. Een volwassen
boom draagt 4000—5000 vruchten (papan). Hssh.
Sedert overoude tijden door de inlanders op Java geeultiveerd om
de stinkende zaden, die rauw of gekookt als „groente” gegeten worden.
K. en V.
In Malaka heet de boom Petai. Het hout is tamelijk zwaar, doch
niet hard, bleek roodachtig-reekleurig. Het is niet duurzaam, en wordt
voor kistenhout gebruikt. S .g . 0.65. B . 0.40; 0.61; 0.70.
Houtkenmerken. Pithecolobium bigeminiim Mart.: Hout lichtbruin,
zaoht. Poriën schaarsch, groot, vaak in tweeën verdeeld. Mergstralen
buitengewoon smal, talrijk, en dicht opeen gelegen. G.
346. PitliecoloMum bigeminuin Mart. — Djengkol S. J. Djing-
kol J. Djering, Tjering, Djaring M. Jering in Malaka.
Britsch-Indië. In den Mal.-Archipel gekweekt.
Het hout is niet hard noch duurzaam, en alleen geschikt voor stut-
ten en heipalen; het wordt spoedig door de boeboek aangetast. De
jonge bladen worden gegeten en voor lekker gehouden. Van deasoh
der oude bladen bereidt men met klapperolie een geneesmiddel tegen
sohurff. De sohil der spiraalvormig gedraaide vruchten wordt gestampt
en, gelijk zeep of asch van padistroo, tot het wasschen der hoofdharen
aangewend. v. E.
Vaderland Britsch-Indië. Sedert overoude tijden algemeen op Java
door de inlanders aangeplant om de stinkende zaden, die gekookt
als groente gegeten worden. In vele streken van Jav a verwilderd.
K . en r . S. g. 0.35. G. 0.78. B . 0.49.
347. P. Clypearia Beuth. — Salowako-meirah M. Kau Amb.
Kelor-goenong, Kelor-oetan, Kekaboe, Ki-poik-gedeh M. Kaboe-
kaboe Bk. Borneo. Pati M. Ketrik M. Sum. Ind.-Archipel,
China.
Kleine boom. Van het hout worden scheeden van inlandsche wapens
gemaakt. C. S.g. 0.56, 0.83.
348. P. Junghuhnianum Benth. — Ki-poek of Ki-po'ik S. ? Mangir
J. Java Z. I.