
S a x i p r a g a c e a e . K . e n V . 5 ; B. I. 2.
364. Weiumauuia Blumei Planch. - Inl. namen locaal en onzeker.
Ki-papatong S. Ki-merak S. TJerme S. Temhagan
J. Gringging of Damaran J. Keis J. Java Z. II. III.
7® ” ’ k ’eine wortellijsten, nog-al hoog
veitakt. Schors hard en bros, grauw, niet ruw, met weinig barsten.
Een sierlijke, altijdgroene boom der bergstreken, met dichte, fraai
donkergroene kroon, sierlijk purperbruin jong loof, rijkbloemige,
staande witte bloemtrossen, gevinde bladeren met kleine, leerachti^e
gezaagde blaadjes. In West-Java is hij algemeen, en groeit minQf
meer gezellig in vochtige bergstreken iu altijdgroen oerwoud, ook in
de alpine bosschen Daar wordt zijn uiterlijk evenwel anders. Het
hout wordt met p b ru ik t. Aan te bevelen voor reboisaties van kale
beighellmgen m .h .o . op irrigatie en voor alldebrom längs kleine
H a m am e l i d a c e a e . K.enV. 2 ; B. I. 2.
Houtkenmerken. AHingia excelsa Noronha: Hout hard, rood. Poriën
klein, eenvormig en regelmatig, in hjnen tusschen de mergstralen
geplaatst. Mergstralen smal, op onderling gelijke afstanden, duidelijk
op radiale doorsnede, evenals de vaten. Q.
365. Altingiia excelsa Noronha (Liquidamhar Altingia Bl.-L.
Altingriana BL). - Mala S. soms Rasamala M. S. W.-
Java Z. II. Ill, Burma, Achter-Indië.
Woudreus. Hg. 60 M. Stam steeds zuiver zuilvormig en hoog ver-
knoe’s i T kleine wortellijsten en gleuven, bijna altijd zonder
T t 7 ; , . bros en hard, bruingrijs, grauw of lichtferTnd
ml; “ a rge, d u p e , onregelmatige stukken afsohilv
rT m T overlangsche barsten, en doorschijnende hars. De
Trachten p h jk e n op elzenproppen, en de bladen en twijgen hebben
d Z Eigenaardig door de groote kruinhoogteft
1 ™‘’rormigcn, sterk uitkomenden stam, en gezelligen
g oei. Een sleohts korten tijd loofverliezende boom, die in W -Jav a
tusschen 1000 en 1700 M. zeehoogte uitgestrekte ;o u d e n vora/t in
meen vnoTb T mopielijk te krijgen is, wordt dit hout alge-
TT h a iZ e ift h T T gebezigd; door de grootere zwaarte
p hardheid het spoedig scheuren en kromtrekken en de gerine-ere
d T r r i T T . 7 teg-enstelling met djati sterft deze boom
u m L T u "'®* trachten door
in dft T lo T aPP“ ^an het hout te verbeteren. Soms komt
en à ln K a Z a A A T Z T ' E ft®^ ''®°’’’ '*®* <ie lucht .
T an T T r R J - p f J /a ? aS . heet. Dit wordt met of mfitjaw
Gan S ty ra x Benzoin Dryand.) wel als wierook gebrand. De Rasa-
malabosschen worden geëxploiteerd door het boschwezen. (Eenige be-
1
iangrijke bijzonderheden over de exploitatie vindt men in het Orgaan
vjd Ver. v. Oudleerlingen der R. L. School 1901, blz. 12). Zie verder
■over dezen boom: Gamble, Manual o f In d . timb. Bisschop Orevelinh,
N u tt. Planten. Watt, Dictionnary Econ. Products I, 201. Junghuhn,
J a va I, 441—448. Cordes in Tijdschr. Nederl. Maatsch. v. Nijverh.
1889, p. 19—32. K .e n V. Zie ook K .e n V. 2, p. 206—211. Hout
roodachtig. hard, kort van draad, lästig te bewerken. Sculpt. S. g.
0 .7 4 -0 .8 6 . O. 0.79; 0.89; 0.93; 1.13.
In Teysmannia 1894, blz. 108. deelt A. 6 . Vorderman mede, dat het
Kajoe-rasamala van de Molukken afkomstig is van de Canarium
microcarpum Willd. (zie aldaar), en dat onder getah-rasamala in
de inlandsche geneeskunde wordt verstaan vloeibare Styrax-\>a\iem,
die uit Bombay wordt aangebracht. Versohiliende houtmonsters „rasamala"
in de museumoolleotie, afkomstig van Batjan en Nieuw-Guinea,
zijn ook ongetwijfeld niet van de bier behandelde boomsoort afltomstig.
Buiten Jav a mag men dus deze inlandsche naam niet zonder nader
onderzoek voor deze soort aanvaarden.
Houtkenmerken. Buclclandia populnea R. B r. : Hout roodachtig
bruin, raw, matig hard, dicht van bouw, duurzaam. Jaarringen geteekend
door een donkere lijn met minder poriën. Poriën klein, gelijkmatig
verspreid in radiale lijnen. Mergstralen smal, zeer talrijk,
eenvormig en op onderling gelijke afstanden. G.
366. Bncklaiidia populnea R. Br. (Liquidambar tricuspis Miq.).
Si-gadoendoeng, Si-gadoendoeëng Sumatra, Burma, Britsch-
Indië.
Boom van hoogen en lijnreohten groei, zeldzaam voorkomend. Het
hout is hard en fijn, voor huisbouw en werkhout geschikt. C. Aan
de takken nestelen bijen. v .H .
Bast ruw, bruin. Het hout wordt in Britsch-Indië veel gebruikt
voor ramen en deuren. S. g. 0.66—0.78. G. 0.73.
367. Rliodoleia Teysmaiini Miq. — Kasi-baranak M. Katji-ba-
rana M. Sumatra.
Sierlijke boom met welgevormde kroon, fraaie bladen, donkerroode
bloemtrossen. Het hout is fljn, wit en duurzaam, doch wordt door de
Maleiers alleen voor brandhout gebruikt. De boomen worden steeds
in zeker aantal bijeen gevonden. v. H. Zie ook J . E . Teysmann in
Nat. Tijdsch. XIV, 287.
R h i z o p h o r a c e a e . K.enV. 4 ; B. I. 2.
Altijdgroene boomen of heesters, die het grootste deel
der z. g. Mangrove-wonden vormen. Zij groeien in het slijk
der vloedbosschen, meest op steltwortels en vormen zoo
ondoordringbare kreupelbosschen längs de oevers van zeeön