
aders aanwezig, zooals nit een uitgebreid onderzoek, van Rijks-
w'ege op Borneo’s westkust ingesteld, gebleken is.
In de districten Riam, Kiwa en Kanan blijft er na het
verwijderen der diamanten (zie bladz. 8) een zwart zand
terug, dat voor het grootste gedeelte uit chroomijzersteen
bestaat, maar ook goud en platina bevat.
Over de quantiteit der goudproductie heerscht de grootste
onzekerlieid. Volgens Raffles zou in 1812 deze nog eene waarde
van 4,744,000 Spaansche matten hebben vertegenwoordigd,
terwijl in 1848 nog voor een waarde van f 1,289,530 aan
goud werd uitgevoerd. Anderen meenen ecliter, dat deze
opgaven slechts gissingen zijn, omdat de Chineezen zoo ach-
terhoudend zijn in hunne mededeelingen en de gewoonte
hebben om alle rekeningen en boeken over het afgeloopen
jaar te vernietigen. Een feit is het, dat in 1853 de goudproductie
met rassche schreden achteruit is gegaan.
Na 1874 bestaan er meer betrouwbare berichten over den
gouduitvoer; de volgende tabel geeft een overzicht van de
waarde des uitvoers uit de Chineesche districten van 1875
tot 1880.
J a a k
P l a a t s v a
SlNGKAWANO .
N U I T V O E R .
P a m a n g k a t .
T o t a a l .
1875 f 95,368 f 141,200 / 236,568
' 1876 93,450 98,700 192,150
1877 93,610 152,000 245,610
1878 104,570 95,475 200,045
1879 110,985 112,350 223,335
1880 89,370 79,450 168,820
Sedert 1880 zijn de berichten uitvoeriger; de volgende
opgave bevat de statistiek van de afdeelingen Montrado en
Sambas. De opgaven zijn veelal lager dan de werkelijke en
toe te schrijven aan onvolledige inlichtingen.
Jaar.
Productie
der mijnen in
K.G.
Geldswaarde
in
guldens.
s
rt >
1 |
O bß
Pachtschat
per jaar
in guldens.
Waarde van
deu
gouduitvoer.
•s I s
o " J
^ &.2
1880 166,91 233,388 1145 11083 /168,820 197
1881 175,76 239,502 1242 11064 49,800 194
1882 126,73 172,002 1269 7896 121,890 135
1883 178,31 249,686 1318 9324 33,200 189
1884 149,04 208,296 1242 8436 56,160 168
4885 152,77 209,082 1224 8904 48,600 175
1886 122,68 155,200 1063 8076 59,860 146
Over Sumatra vindt men in het rapport der spéciale Commissie
in 1850 benoemd om te rapporteeren over de vraag,
o f het nuttig kan zijn de mijnen in N. Indië aan de particulière
industrie over te geven ’ ), dat dit eiland rijk is aan
goud; in 1632 werd te Seluda ten Zuiden van Padang met
Saksische bergwerkers een proef tot exploitatie genomen, die
echter mislukt is door het uitsterven van het personeel. Daarna
bepaalde zich de ontginning slechts tot die der inboorlingen op
kleine schaal. De voornaamste goudmijnen zijn volgens dat
rapport gelegen in de landen Limoen en Batang Assey, van
waar het goud naar Mokko-mokko en Palembang, maar vooral
naar Padang en Djambi ter markt werd gebracht. In lateren
tijd werd die uitvoer al minder en minder, wellicht door uitputting
dier mijnen.
Volgens den mijningenieur Fennema winnen de inboorlingen
op de Westkust nog op talrijke plaatsen goud uit diluvium
en in enkele streken wordt ook het fijne gruis uit de tegenwoordige
rivieren ver wasschen.
In 1878 werd aan den civielen mijningenieur Reinier D.
Verbeek verlof verleend om nabij Soepajang in de Padangsche
Bovenlanden onderzoekingen naar goudafzettingen te bewerk-
Natuurk. Tijdschr. van N.-I., 3e jaarg. bl. 93.