
809. Arenga obtnsifolia Mart. — Langkap S. J. Java, Sumatra,
Malaka.
Een deugdzame houtsoort, voor stijlen zeer geschikt. De stamvezels,
die tusschen den stam en de bladstelen zitten, (indjoeh, doek) worden
tot bezems en touw {gemoeioe M. tali-doek J. tamhang-indjoek S.)
verwerkt, en ook tot dakbedekking gebezigd. Het hout wordt voor we-
versgereedschappen gebruikt, en is zwaar en zwart; ook lansen en
soheeden voor wapens worden daaruit gemaaki, deze zijn zeer fraai,
en het daarvoor geschikte hout wordt goed betaald. De jonge, onont-
wikkelde bladen (hoenihoet) worden gegeten. Het sap, dat uit de bloem-
stengel loopt, is nog zoeter dan dat van arèn {A. saccharifera) en heeft
een aangenamen geur. De boom geeft gedurig vruchten, gelijk de
klapperboom, en sterft niet af n a het vruchtgeven, gelijk dearèn. Hssk.
Houtkenmerken. Arenga saccharifera Lahill.: Vaatbundels op dwarse
doorsnede hartvormig, n a ar den omtrek zwart, naar het midden lichtbruin.
Grondweefsel donkerbruin. W.
810. A. saccharifera Lahill. — Arèn J. S. Lirang J. Kawoeng S.
Akel Tb. Tt. Tl. Ts. Seho M. in Minahasa. A r e n p a lm .
Mal.-Archipel, Malaka, Philippÿnen, V.- en A.-Indië.
Deze palm is vau veelzijdig nut. Het hout is hard en vast; uit het
merg kan sagoe worden bereid, hetgeen dan ook hier en daar geschiedt,
doch het voornaamste product is de palmwijn (sagoeweer) en de arèn-
suiker. Om het sap te verkrijgen wordt de mannelijke bloeikolf eenige
dagen geklopt, en daarna afgesneden. Het uitdruppelend sap wordt
opgevangen, en daaruit verkrijgt men door gisting den palmwijn, en
door uitkooken de arèw-suiker. Van de zwarte stamvezels, die tusschen
de bladstelen en den stam zitten (doek J. irdjoek 8. woenahel Tt.
oelang Tb. kampowan TL), maakt men touw, dat op vaartuigen veel
wordt gebezigd, daar het niet door zeewater wordt aangetast, alsmede
atep voor dakbedekking. De vruchten worden geconfijt. Encijcl.
Deze'palm wordt 10—15 M. hoog, en heeft zeer lange bladeren (8 M.). 6r.
Het hout is voor goten zeer geschikt, dooh minder voor meubels.
Veel voor wandelstokken gebezigd. K .P l . W.
Zie voor de wijze van bereiding van den palmwijn, die in de Minahasa
een veel gebruikte volksdrank is, o.a, : K . pag. 286—289. S. g. 0.94.
Houtkenmerken. Borassus flahellifer L .: Hout hard en zwart aan
den omtrek van den stam, licht bruin en zacht n a ar het midden.
Stam niet hol. Vaatbundels zwart, afgerond, met éen groote porie.
Op overlangsche doorsnede is het hout fraai gestreept. O.
811. Borassns flabellifer L. — Lontar M. Siwalan J. Tal J.
Thriboeng Mad. Toea-hoea Tim. L o n ta r p a lr a . De Pal-
myra-boom van Eng.-Indië. Vaderland Trop.-Afrika. In
Trop.-Azië algemeen gekweekt.
Hooge boom (12—20, soms 30 M.), met groote waaiervormige bladen
en vruchten, die de grootte van een kinderhoofd bereiken. Vooral in
Zuid-Celebes, den Timor-archipel, en op vele Ambonsche eilandèn, voor-
ziet deze boom in vele behoeften der bevolking. Van den stam maakt
men stijlen voor woningen, en na splijting vloerlatten. De bladen
dienen tot dakbedekking, voor het vlechten van matten en hoeden, en
als watersoheppers. Van de bladstelen wordt een stevig touw vervaardigd.
De vruchten worden gegeten. Van het sap maakt men
palmwijn (sagoeweer), suiker en azijn. De bladen gebruikt men soms
om op te schrijven. Encycl.
Het hout is alleen voor goten bruikbaar. K . Pl. W. S,, s. ffemiddeld
0.8. P. 8 1 4 -9 4 4 . G. ® ®
Houtkenmerken. Cocos nucifera L .: Hout hard en rood naar den
stam-omtrek, roodachtig-bruin en zachter n a a r het midden. Stam niet
hol. Vaatbundels rood, het hoornaohtig deel op dwarse doorsnede afgerond
of onregelmatig, met éen of meer groote poriën. Op overlangsche
doorsnede is het hout fraai gestreept. G.
812. Cocos uucifera L. - Klapa J. S. M. Krambil J. Njor Mad.
Kalapa-kapal Tt. Popo-kapal Tt. Popo-pangi Tt. Popo-rain-
dang Tt. K o k o s of K la p p e r p a lm . Vaderland ? Trop.-
Amerika. Gekweekt in den Mal-Archipel. V.- en A.-Indië.
Hoogtegrens 800 à 1000 M. zeehoogte. Vooral veelvuldig
aan de kusten.
De kokos- of klapperpalm vormt een der schoonste en eigenaar-
digste elementen van een Indisch kustlandschap. De rijzige, tot 20
M. hooge stam, die zich aan den voet ietwat verdikt, en geringd is
door de lidteekens der afgevallen bladeren, vertoont steeds eene lichte
kromming, en draagt een kroon van vedervormige, 4 à 5 M. lange
bladeren, welke de, gewoonlijk éerst lichtgroene, en daarna bruine
vruchten bedekken. Het hout is weinig duurzaam, maar wordt toch
voor allerlei tijdelijke bouwwerken benut. Van de nerven der blaadjes
maakt men bezems, van de bladen vlecht men manden, of gebruikt
ze als materiaal voor lichte beschotten. Uit de bloemkolven
verkrijgt men door insnijdingen sap, waarvan men een soort palmwijn
maakt, of ook suiker. Het voornaamste product zijn evenwel de vruchten.
Van de jonge vruchten wordt het water gedronken. Uit het vruchtvleesch
der rijpe vruchten wordt olie gemaakt, die in de inlandsche
keuken veel wordt gebruikt. Ook bereidt men er zeep uit. In Ned.-
Indië zjjn vele zeep fabrieken, die voornamelijk de, uit deze olio ver-
vaardigde, kokoszeep produeeeren. Het droge vruchtvleesoh vormt als
coprah een belangrijk, van ja a r tot ja a r als stapelproduot voor Jav a
van grooter beteekenis wordend handelsartikel. Van den vezeligen hast
der vruchten maakt men touw, matten, borstels enz. Van de harde
sehaal lepels, watersoheppers enz. In de Indische dorpsboschjes is de
klapper een der meest voorkomende boomen. Bemesting met zout is
voor zijn groei dienstig gebleken. Veelal doet men daarom bij het
planten zout in het pootgat. Encycl. Voor de Europeesche industrie
is cocosolie van sterk toenemende beteekenis, o.a. voor spijsvet en in
kunstboter.
S.g. 0.64—1.12. P. 562—608. G.