brug waren geplaatst, naar Steinforth gevoerd. De muren, welke
het slot omringden, zoo wel als die, waaruit het was zamengesteld
waren van zulk eene buitengewone dikte , dat daarin zelfs vertrekies
waren gebouwd. Regt voor de groote of hoofdpoort had men, door
eene zeer fraaije dubbele deur, toegang tot eenen diepen put , die zeer
beider en smakelijk water gaf, hetwelk door den H. W illebrord
eersten Rissehop van Utrecht, gewijd was, en, naar men wilde, eene’
Jtoortsverdrijvende geneeskracht bezat. Dit water werd door de poort-
waohters voor een zcstehalf den emmer verkocht. Van binnen had men
eene ruime plaats en onderscheidene prächtige en luchtige vertrekken
onder welke eene ridderzaal, voorzien van allerlei wapenen, in de
middeleeuwen in gebrnik, zoo als : lansen , Schilden met opschriften
zwaarden, helmen, harnassen voor menschen en paarden, epz. De
overige zalen waren ook rijk gemeubeld en voorzien van schilderstuk-
ken van voorname meesters, alsmede van eene opvolgende reeks van
atbeeldingen van alle de onderscheidene bezitters der heerlijkheid
B a testeir. De behangseis , waarvan een de onthoofding van den Graaf
n « H o o m i te Brussel voorstelde, waren bij uitstek fraai.
(Inder het gebouw waren groote, overwelfde en bomvrije kelders,
• die van stookplaatsen en scliietgaten voorzien waren.
et bosch, dat bij het slot, tusschen de zoogenaamde Molendijk „
de Breedestraat en de Hoflaan la g , was misschien reeds bonderd
jaren vroeger geveld en voor het grootste gedeelte in bouw- en weiland
veranderd.
, Na,d; '‘ ÄLB]EIiT VA* Sakser, Landvoogd der Nederlanden, in November
14J7, de vesting Baterbürg, die bij bij nacht had doen beklirn-
men, stormenderhand veroverd had, weken de poorters naar het
’ dat zeer sterk was 7 verxvcerden zieh daar eenen geruimen tijd
zeer dapper, maar toen eindelijk de muren en torens vermeid waren
en m puin lagen, durfden zij den storm niet afwachten en gaven
zieh , op voorwaarde van eenen veiligen aftogt, aan den veroveraar
over; die het Slot weder herstelde en daarin eene bezetting l ag,
welke den Maaskant geweldig onveilig maakte.
Naderhand werd het echter door de Gelderschen hernomen.
Het Staatsche kr.jgsvolk in het jaar 1582 het Huis te Keppel hemag-
tigd hehbende, maakte zieh ook meester van het S lot t e B aterberg.
In ot na het jaar 1882 werd het echter weder door de Spanjaarden
• j j ’i Van aar vee^ nadeel toebragten aan de konvooijen van levens-
™ elen' onze troepen bestemd. Maar toen P arma , in het jaar
1 5 8 b , het beleg voor Grave sloeg , kwam F i l i f s , Graaf van Hohenlohe
voor Batenburg, voor welks slot hij eenen zoo Sterken tegen-
stand van de zijde der Spanjaarden ondervond, dat hij het moest
doen beschieten, hiertegen was echter het oudere gedeelte van het
kasteel zoo wemig bestand, dat het instortte, en eindelijk aan hem
overging, waarop hij den dijk doorstak, maar den 8 April 1600
kwam de Kolonei G istelles , op bevel van Prins Ma u r u s , er met vijf
vaandelen voor, waarbij zieh den volgenden dag nog drie kompagnien en
twee stukken geschut voegden. De bezetting, slechts 24 man sterk,
geen kans ziende, om het te behouden, gaven het S lot over, onder
voorwaarden van vrij naar Grave te mögen aftrekken.
In het jaar 1595 werd het S lot te B aterborg, nadat nu de onzen
er meester van waren, weder spoedig in dien vorm hersteld. waarin
men het nog in het jaar 1795 vond. Maar in, het laatstgemelde jaar
werd het weder door de Franschen veroverd, en door onvoorzigtigheid
eener Fransche ambulance aan kolcn gelegd, zoodat er thans niets
meer dan eenige bouwvallen aanwezig zijn (1).
BATENBURG-EN-NIFTRIK , kerk. gem., prov. Gelderland, klass.
van Nijmegen, ring van Batenburg.
Zij telt 120 ziel., heeft eene kerk te Batenburg en wordt door eenen
Predikant bediend. ,
Het beroep van den Predikant gescluedt bij collatie van den Ambächtsheer,
den Vorst var S t e ir eo r th .
Vroeger behoorde N i f t r i k tot de gem. Balgoijen-en-Kecnt, maar
in het jaar 1809 is het daarvan afgescheiden en met Batenburg vereenigd.
T.
BATENBURGUM, Lalijnsche naam van het stadje B a t e r b o r g . Zie
dat woord.
BATENGOMBANG, oud d. in Oost-Indie, op het Sundasche eil.
Java. Zie B artergom barg.
BATENSTEIN of B a testeir , fort in J fr ik a , in Opper-Guinea, aan
de Goudkust, hij bet dorp Boetry, 10 m. van Cape-Gost-Castle.
Het is op eene zonderlinge wijze op eenen zeer lioogen ronden berg,
die zeer steil is , gebouwd , en met vier kleine balterijen verdedigd.
Boven op den berg , rondom het fort , staan onderscheidene hutten,
bet hovendorp of krom uitmakende. Hei. pad naar het fort is zeer
moeijelijk te beklimmen , vooral in den regentijd, waardoor men lig-
telijk uitglijdt, om welke reden men ook vroeger op elke zijde van
den weg palen plaatste, waarachter dwars over het pad, stokken ter
dikte van eenen arm of stammen van den chnstapalmboom gelegd
werden die alzoo een soort van trap vormden. De sterkte zelve
is een 'hecht, vierkant gebouw, dat tegen elken aanval van Negers,
die niet het geringste denkbeeid van belegeren of bestormen
hebben , met vrucht te verdedigen zoude zijn. Boven de magazijnen
en hokken vindt men vijf goede vertrekken.
BATEPUT, d. in Oost-Indie, op het eil. Timor, een der zuidweste-
lijke eilanden van Banda, aan eene groote baai.
BATESTEIN, adell. huis in het Nederkwartier der prov. Utrecht,
arr. en 2 u. W. van Utrecht, kanl. en 1 | u. Z. W. van Maarssen , gem.
en 5 min. Z. W. van Harmelen, 1 u. O. van Woerden aan den Ou-
den Rijn. Het werd eertijds bezeten door een tak van het oud adel-
lijk geslacht van var Z oiler , daarom Z eilen var B atesteir genaamd.
Daarna is het meernialen van bezitters veranderd, en heeft onder anderen
ook toehehoord aan den beroemden P etrüs B urmarres , Hoogleeraar
in de geschiedenis enz. te Leyden, die het in 1738 in Latijn-
sche verzen vereeuwigd heeft. Thans is het een eigendom van den
Heer Mr. J. M eelmar te Woerden.
BATESTEIN, voorm. slot in het Land van Vianen, ten W. der
stad van dien naam, daaraan palende , maar door eene gracht er van
afgescheiden en daarom ook meestal het S lot te V iarer geheeten.
Het werd, nadat het oude Slot te Vianen , dat op Culemborgschen
bodem stond, tot den grond loe was afgebroken, gesticht door Heer
G ijsbrecht var V ia r e r , die het in het jaar 1370 begon te bouwen,
en het naar den naam zijner huisvrouw B eatrix of B ä t e , eene
(i) Hij, die iels meer nopens de voormalige rorsierselen e n thans nog be-
staande bouwvallen van het Sl o t t e B a t e n b u r g verlangt to weten, leze de G e 1-
der s c h e V o l k s a l m a n a k voor 183g, bl. 5i-6i«