De binnenlandsche handel op Bali is zeer levendig, en de liflzars
aijn er altijd opgepropt met goederen en menschen. De koopgoederen
bestaan in katoenengarens van onderscheidene kleuren, zijden en
Katoenenkleedjes, ruwe en gezuiverde kapas (katoen), aarden potten en
karalfen van onderscheidene soort en groolte , katoenenlinten en koor-
den, welke aldaar geslagen worden, spiegeltjes, messen, wapens,
pieken en krissen , kämmen, brillen , goud- , zilver- en- koperwerk ,
rundvee, varkens , gevogelte , ' vruchten en bloemen , mangostangos ,
jamboe, mangas, pisang en ramboetan , rijs t, djagong, oebieS
(aardvruchten) en visch , welke laatste er in overvloed en tot geringen
prijs te bekomen is.
De eersten van onze landslieden , die hier ten anker gekomen zijn ,
waren die van de Schcpen Mauritius, Holland en het Duifken. Zij
wierpen het anker in de Straat van Balembang’an , den 27 Januarij 1897.
In 1634 hadden wij hier nog eenen Resident; maar uithoofde van
de geringe opbrengst van het eiland, heeft men het kort daarna weder
verlaten. Dit eiland Staat dus niet regtstreeks onder het Nederlandsch
bestuur. Het wordt verdeeld in acht vorstendommen of koningrijken,
a ls : Ka l o o n g -K o n g , Gi a n d j a r , Bal i- Ba do ng , Mang’oewie,
Ta b a n a n , B o i el fe n g, K a r a n g -A s i n en T am a ng - Ban gki .
De voörnaamste plaatsen zijn: T a b a n a n , Bol e l f eng, Karang-
A s i n en Bad o n g .
De aanmerkelijkste riv. zijn : de D j a d i , de K o e s s am b a , de
L a m p i d j a , de P a n u t aj a ng en de G i 1 g i 1. Onder de baaijen
verdienen vermelding: d eG r o o t e b a a i ende S t . N i c o l a a s baai.
Het geheele eiland is onderworpen aan drie Torsten , die van Bole-
Ifeng, die van Karang-Asin en die van Badong. De eerste bezit
b e t westelijke gedeelte , de Radja van K a r a n g - A s i n het oostelij-
ke gedeelte, mitsgaders het eiland Lombok , waarop hij zijn verblijf
Loudt, en die van B a d o n g het middelste gedeelte. Deze Vorsten
staan in goede verstandhouding met het Nederlandsche gouvernement;
aan hctwclk zij,' volgens eene bepaalde overecnkomst, manschappen leve-
wen. Zij regeren geheel willekeurig, zijn volstrekt onafhankelijk , erkennen
niemand boven hen in magt, en hebben twee rijks-bestuurders
onder h en , eenen voor de binnenlandsche aangelegenheden onder den
-titel van Perbakal-Radja, en eenen voor de buitenlandsclie zaken , die
Radja-Tomonggoitg genoemd wordt. In ieder dorp is een hoöfd met
den titel van Perbalcal, die de bevclen van den Vorst opvolgt, en een
minder hoofd onder zieh heeft, die Kalian Tampek genaamd wordt.
Beide deze hoofden worden uit de ingezetenen van het dorp gekozen,
waarover zij regeren moeten. De Opperhöofden , die gezag hebben over
de dorpen , waarin vreemdelingen wonen, worden Panggawo geheeten.
Ook bestaan er, regtbanken, die , naar de voorschriften van eeü bur-
gerlijk welboek, dat Digdtha, en een lijfstraffelijk wetboeky dat Agama
b e e t, uitspraäk doen. De1 oorsprong van de tegenwoordige bevolking
van Bau is, naar men Veronderstelt,: afkomstig van Java, eri wel van
dat gedeelte der bevolking van dat eiland, hetwelk, bij die invoering der
Mahomedaansche godsdienst deze niet heeft willen omhelzen ,11 en het
zwaard der dweepzieke verbreiders van die godsdienst öntvlugt is. De
volkoinene gelijkheid van eene menigte woorden in de 'Javaanscbe en
Balische talen , de gelijkheid van het schrift bij de bevolking van beide
«¡landen, en van de wayangs (tooneelspelen), waarin de Balinezen volko-
itien dezelfde fignren vertoonen , als de Jävanen. zetten dit vermoeden veel
klein bij. Het schijnt, dat Bali vroeger bewoond was door een woest en
Wtld Volk , hetwelk da gewoonte had , de krljgsgevangenen te verslinden.
Deze o o r s p r o n k e l i j k e bewoners worden bij de Balinezen, ten huidigen dage,
zoo in hunne wayangs, als in de paleizen der Vorsten, en in de binnenplei-
nen der tempels, nog met tijgerhoofden en zeer groote uitstekende tauden,
in steen afgebeeld, gezien, en dragen den naam van Raksasa (reuzen). Do
Vorsten en Priesters verhalen I dat deze menscheneters de oorspronke-
lijke bewoners van B a l i zijn geweest, dat zij werkelijk buitengemecn
groote tanden hadden , en met even weinig moeite. een mensch ver-
slonden als een tijger in Staat is zulks te doen; dat de Dewa's, eene
soort van Goden, eindelijk op hen gebelgd, hun den oorlog aangedaan
en geheel vernietigd hebben , waarna zij de Vorsten en Priesters van
B a l i hadden voortgebragt; en het is op dien grond , dat beide deze
kästen beweren van goddelijke afkomst te zijn, al hetwelk door de ge-
meene Balinezen in het minst niet wordt in twijfel getrokken.
De godsdienst der tegenwoordige Balinezen is Heidensch, en schijnt
oorspronkelijk die van B rahma te zijn geweest, doch door verloop van
tijd en tusschenkomst, van andere gezindheden, zeer verbasterd te zijn.
Zij hebben even als de Hindoes vier kästen : de eerste is de Priester-
lijke, de tweede de Vorstelijke , de derde de Middelkaste en de vierdc
de läge of gemeene käste. De lijken van de beide eerstgemelden worden
met groote statie verbrand , even als bij de Braminen plaats v in d t;
die van de middelste worden begraven, en die van de lagere käste
worden boven aarde, aan de kanten der wegen, ten prooi aan de lucht
en aan het roofgedierte gelaten.
De Balinezen gelooven aan eene eenige Oppcrste en almagtige God-
heid , die hemel en aarde regeert; maar die door hen te verheven geacht
wordt, om er zieh onmiddellijk toe te durven wenden, waarom zij de
Dewa’s aanbidden, als onmiddellijke beschermgoden van hun eiland,
die met genoegzame magt van de hoogste Godheid zijn bekleed, om in
hunne behoefte te kunnen voorzien. Zij wanen hunne gunst te kun-
nen verwerven, en ook hunnen toorn te kunnen bevredigen, door het
offeren van rijs t, vruchten cn bloemen, en door het staken van alle
•openbare vermaken. Wanneer, bij voorbeeld, de kinderziekte heerscht ,
hetwelk jaarlijks, het geval is , ziet men, zoowel voor de Vorstelijke
verblijven, als voor de woningen der gemeene Balinezen, bamboezen
stellaadjen , beladen met rijs t, kokosnoten en andere vruchten, als
ook bloemen. Zoo lang deze ziekte heerscht, mögen er, op doodstraffe,
geene wayangs vertoond , geene ronggings (danspartyen) gehouden , geeu
muzijkinstrument- gespeeld en geen snaphaanschot gelost worden.
De Vorsten zijn, zonder uitzondering, zeer godsdienstig en naauwgczet
m het nakomen van de verpligtingen , die hun door de Priesters w orden
«pgelegd. Zij verrigten des morgens en des avonds hunne gebeden ,
waartoe een afzonderlijk lokaal in hunne paleizen bestemd is , en waar-
aan zij telkens langer dan een nur tijds besteden, en die zij om geene
bezigheden of belangen , hoe dringend ook, verzuimen. Di'hovelirigen,
zoowel als de middel- en de gemeene klassey sehijnen echter niet zoo
stipt aan die verpligting gehouden te zijn. Bij onderscheidene gelegcn-
heden begeven de Vorsten zieh naar den tempel , doch dit geschiedt
op onbepaalde tijden ; wanncer b. v. een van hunne hinderen of naaste
bloedverwanten ziek geweest en hersteld is , gaan zij daarvoor, door
offerhanden en geloften , hunnen dank betuigen. Het vertrouwen, dat
zij in den Priester stellen, is blind en onbepaald. Al wat deze hun
zeggen of voorschrijven , wordt als eene godspraak beschouwd. Zij dra-
gen hun eenen onbegrensden eerbied, eene buitengewone acliting to e ,