sement gcboord, terwijl hunne onderkleederen ook uit fijn wit of ligt
hlaauw linnen .vervaardigd zijn; maar de sabok van den gemeenen
Balinees is daarentegen gemeenlijk van grove geruitte of gestreepte
stof, die op het eiland geweven wordt. De krissen der Vorsten zijn
ook zeer kostbaar, met gouden scheden en massief gouden gevesten ,
welke laatsten meestal een Dewabeeldje voorstellen, zeer fraai en kun-
stig gemaakt en met edele gesteenten van groote waarde ingelegd.
De kleeding der vrouwen bestaat in een lang kleedje , dat van voren
over elkander geslagen en met eenen slip tot op den grond toe af-
hangt, welke slip zij echter opnemen en in de band honden of tus-
schen den gordel doorhalen. Het bovenlijf en de boezem zijn hloot,
doch over den schouder hangt een smalle lange shawl, die tot aan de
knieiin reikt en welken zij zeer bevallig over den schouder slaan, om
daarniede bij afwisseling eene of ook wel beide de borsten te bedekken ,
terwijl zij, op andere tijden, dit tooisel geheel los laten hangen en een
der einden in de liand honden. Om hun jnidden hebben zij eenen zeer
langen gordel. De vorstelijke vrouwen zijn eyen als die van het voik
gekleed , uitgezonderd, dat hare kleeding uit fijne driekleurige zijden
stoffen vervaardigd en met go.uddraad en galons versierd is. Het
haar der vorstelijke vrouwen, doorgaans fraai en gitzwart, wordt
met veel smaak gekapt; zij. versieren het met bloemen , terwijl haar
ligchaam doorgaans met een geel en welriekend blanketsel overdektis,
hetwelk van rijs t, meel, olie en bloemensap is zamengesteld. In de
ooren hebben zij dikke rollen van lontarbladen , door welker zwaarte het
benedenste gedeelte der ooren zeer lang, en de gaten ongemeen groot
worden, hetwelk haar een afzigtelijk aanzien geeft, wanneer zij er de
lontarbladen uit hebben; zijn er deze echter in, dan Staat het niet zop
leeliji. Behalve de hierboven beschrevene kleeding, hebben de Baline-
zen nog een krijgsgewaad , hestaande uit een yest zonder mouwen van
rood of donkerblaauw laken ,. doorgaans me,t geel lint oniboord, daarbij
■Cen doek om het hoofd, dien zij anders nimmer dragen. De Vorsten
hebben, bij dusdanige gelegenheden, mede een vest zonder mouwen aan ,
mee&t van gouden of zilveren stof , of wel van scharlaken met gouden
passernenten, en hierover eene borstplaat of een harnas van geslagen goud
af zilver, doch zoo dun, dat het mecr tot praal dan tot beveiliging
dient. De hoofddoeken der Vorsten zijn van zijde', met goud doorwe-
ven en opzettelijk tot dat einde vervaardigd.
Hunne wapenen bestaan mee&t in lange en körte pieken en krissen.
fir zijn er ook, die zeer wel met het schietgeweer weten om te gaan,
■en het meerendeel mikt iijzonder goed (1 ).
BALI, B ally , L oboabji , Loüovojcm of L oboagee, st. in Oost-Indie,
op ^het Sundasche eil. hombok, aan de straat Alias, 8° 31' Z. B.
134 14 0. L., met eene haven,:s ¡die, sterk door Maleische praauwen
en ook door Europeanen hezocht wordt. Men heeft er overvloed van
rijst, vruchten en vee.
( i) H eu , dio meer omtrent R a li cn clo zeden en gewoonten derBalinezen v e rían -
gen te w e te n , verwijzen wij n a a r het v e r s l a g n o p e n s h e t e i l a n d B a l i ,
van den He e r Y(an) d (m ) B (ro e cx ), medegedeeld in d e Oo s t e r l in g , D. I, bl.
i58-a36 en naar het meer geprezen werk van onzen verdienstelijken medearbeider
J . O liv ie ii J z ,, L a n d - en Z o e t o g t o n i n N e d e r t a n d a c h J n d i e , D. I ’
bl. 449-480.
De inw. zijn werkzaam en vrij Van die verraderlijke inborst, eigen
aan de meeste naburige eilandbewoners. Zij dryven aanzienlyken han-
delmet de Nederlanders, die van Amboina, Celebes enz., groote schepen
derwaarts om rijst zenden. . c , , .. B ».
BALI (PIEK VAÑ) berg in Oost-Indie , op het Sundasche eil. Hali,
op het Oosten van het eiland, waarin de bergketen , Le het eil van
het Westen naar het Oosten doorsnydt, uitloopt. Hy belioort tot
de vuurspuwende bergen. 7... . , c » 1 „-i n„i:
BALI-BADONG, koningr. in Oost-Indie , op het Sundasche ed. Halt,
aan den Zuidkant. . . . , 1 , , .
Het is overal vlak , zeer vruchtbaar m ryst en geheel bebouwd,
doch de ratten rigten jaarlijks op de velden eene verscbrikkelijke
verwoesting aan en zijn zoo menigvuldig, datmetsm Staat is , haar uit
te roeiien of de verwoesting, die zij aanrigten, te keer te gaan.
Dit koningriik heeft twee bavens, die echter zeer moeijelijk kunnen
worden ingezeild. Men telt ongeveer 130,000 inw, die ten uiterste
arm zijn en dikwijls groot gebrek lijden , zoodat zij met zelden aan
hongersnood ten prooi zijn gesteld. „ Tr , ..
Er zijn 20,000 tot 25,000 weerbare mannen. De Vorsten hebben
een aanhoudönd verbond van vriendschap en alliantie met T a b an a n ,
G i a n d j a r en Me n g o e w i e , waardoor zij gezamenlijk een evenwigt
tegen de andere Vorsten uitmaken. Dit echter neenit met weg, dat
deze verbondene mogendheden ook wel eens twist krijgen , en afzon-
derlijk tegen elkander oorlogen , doch dit is zelden van langen duur,
en wordt meestal, door tusschenkomst van de onzijdige naburen, zonder
bloedvergieten bijgelegd.
De handel bestond voorheen in het verkoopen van slaven ot het
ruilen daarvan tegen rijs t, opium, ijzer, Javaansche tabak en Chine-
sche goederen; doch thans is deze handel genoegzaam geheel ver-
vallen. /j~ ~ aa ^ u.
BALTBOANG , landsch., riv. en st. in Oost-Indie. Zie B alamboakg. v ; ^ < « r/.
BALIGA, landsch., riv. en st. in Oost-Indie. Zie B alega.
BALI-KAMBANG, eil. in Oost-Indie, in de Indische zee, Z. van
het eil. Jav a , res. Passaroewang, waartoe het behoort. Het is zeer
klein , en heeft onderscheidene vogelnestklippen en zware rotsen.
BALIMBOANG, landsch. riv. en st. in Oost-Indie. Zie B alamboakg.
BALING, d. in Oost'Indie, op het Sundasche eil. Sumatra, lands.
hampong, aan den oever der Toelang-Bawang.
BALINGE of B aalikge , geh. in Beilerdingspei, prov. Drenthe, arr.
en 4 u. Z. ten O. van Assen, kant. en 3 u. N. O. van Hoogeveen,
gem. ten 1 n. Z. ten O. van Westerbeek.
BALITON, oud d. in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Java, resid.
Remhang, aan de Zee van Java.
BALK, d. , prov. Friesland, kw. Zevenwouden , griet. Gaasterland,
arr. en 5§ u. Z. ten W. van Sneek, kant. en 2£ u. N. W . van
Lemmer, aan liet einde van eene heuvelachtige :heide, nabij het Slo-
termeer in een boschrijk oord gelegen.
Het is eene fraaije en neringrijke plaats, welke uit eene lange
dubbele rij huizen ter wederzijde van de v a a rt, de L its , bestaat, en
vroeger grootendcels onder Harich behoorde. Naar men wil, zoude zij ,
hären naam ontleend hebben van eenen dikken balk, welke hier over
de Lits lag , alvorens men er eenen steenen brug of pijp gemetseld
had. Veel heeft dit dorp bij de oude binnenlandsehe twisten geleden:
want A gge , Abt van Hemclum, zieh bij de Schieringers tegen de Vet