»eil g c v o n d e n , w a a r o n d e r W i s s e m a , w a a r v a n e c h t e r w e in ig m e e r
ovef ,is.
,De Herv., die hier wonen, hehooren tot de gem. van Boxum-en-
Blessum. Zij hebben hier eene nette kerk met orgel. De pastorij
bragt voor de Hervorming honderd en tien goudgnlden op en het
vikarisschap negentig. Thans wordt hier den einen zondag-des voor-
middags en den anderen zondag des namiddags dienst gedaan.
De Doopsgezinden hadden hier vroeger eene vergaderplaats , die echter
sedert het jaar 1824 niet meer gebrmkt wordt, daar de gem. zieh met
B a a r d vereenigd lieeft. De R. K., worden tot de statie van Dron-
rijp gerekend. Men heeft hier eene school.
BLEY, d. prov. Friesland. Zie Blya.
BLEY, naam, dien de Negers geven aan de koflijplant. S ch ev e -
n I n g e n . Zie dat woord.
BLEYHAM, d. in IFesterwolde, prov. Groningen. Zie Blijham.
. BLEYST (DEN), geh. in de Meijerij van 's Hertogenbosch , k\v. Peelland
, prov. Noord-ßraband, arr. en 5 u. 0. van Eindhoven,- kaut,
en , 2£ u. N: 0 . van Asien gem. Deurne-en-Liessel, £ u. N. van
Deurne waartoe het behoort. Het bestaat slechls uit 2 boerenwonin-
gen , niet 10 inw.
: BLEYSWIJK, d . in het baljuws. van Schieland, prov. Zuid-
Hoüand, Zie B l e isw ijk .
BLIDA , ook wel B l it ie of S undang-B l it ie gespeld , kleine prov. of
marga in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Sumatra, rijk Palembang.
Deze proviucie,. de minst vruchtbare van allen, ontleent hären
naam van de riv. B l i d a , die het doorstroomt, en was' vroeger door
den Sultan van Palembang bestemd, tot eene ballingplaats voor de
Rijks grooten , die bij hem in ongenade vervallen waren.
• BLIDA of B l it ie , riv. in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Sumatra
, rijk Palembang.
Zij vereenigt zieh door middel van eene doorgraving (troesan) met
de Ogan ; ook vloeit zij op eenen kleinen afstand beneden de uitwate-
iing ,van de Lamatang met de M o es s i e te zamen.
BLIDA, Mokara-B l ipa , B l it ie o f M okara-B l it ie , d . in Oost-Indie,
o p h e t Sundasche e i l . Sumatra, r i j k Palembang, p r o v . Blida.
. JBLIDA, zekere volkstam in Oost-IndiS, op het Sundasche eil.
Sumatra, rijk Palembang.
1 Zij zijn wegens liunne groote domheid bekend en de eenige manne-
lijke wezens, die in het serail van den Sultan van Palembang worden
toegelaten , waar zij tot waterdragers gebruikt worden.
i BL1DENSTEDE of B l id en sta d en B l id e n st e en , geh. in Diverder-
dingspil, prov. Drenilie. Zie B l i jd e n s t e in .
BLIDERMEREBROEK, oude naam van het B i jlm e r m e e r . Zie dat woord.
BLIDORAN , ook B led ra n gespeld, d. in Oost-Indie, op het
Sundasche eil. Java, resid. Pekalongan.
. Den 18 November 1827 dreven de Majoor du P e r ro n e n de Resident
H olmberg , de muilelingcn, die zieh, onder aanvoering van zekeren
Priester I man M oeba , in het nabijgelcgen gebergte verzameld hadden,
uileen , waardoor dezestreken geheel van muitelingen gezuiverd werden.
BLIERIK, d. in Opper-GeUler, prov. Limburg. Zie B l e r ik ..
. BL1ET (TER), heerl. in het Land van Valkenburg, prov. Limburg.
Zie B l u t (T er- ) .
BLIETl (SUNDANG ), p r o v . in Oost-Indie, o p het Sundasche e i l .
Sumatra. Zie B lida.
BLIGO, d, in Oost-Indie, op het Sundasche eil. Java, resid. Kadoe,
ads. resid. Magelang.
Den 31 Deceraber 1827 werden de muitelingen, onder üiepo Negoro
en Kiav Modjo, door den Luitenant-Generaal van Geen , in de nabij-
heid van Bligo op de vlugt geslagen ; en den 14 Mei daaraanvolgende
werd de Kapitein Renard , op de tijding, dat onze posilie bij Bligo, den
dag te, voren , door 800 man bedreigd wa», door den Kolonei Ver-
m e r sch derwaarts gezonden. Op marseh zijnde, werd hij wel door den
-vijand, ten getale van 1500 ä 1600 man, aangevallen, doch kwam ,
onder herhaalde schermutselingen , met het geringe verlies van 1 ge-
sneuvelde en 11 gekwetsten, des avonds ten 7 ure, te Bligo aan,
terwijl de vijand een veel grooter verlies geleden had.
BLIJ (BEOOSTEN-) , oorspronkelijk werden onder deze benaming
aann-eduid de gronden in Staats-Viaanderen , ten O. van de Bleijee of
Blije (zie dat woord)., Zij werden in het jaar 1586, te gelijk met de
■westelijke gronden, op last van Prins M a u r u s van O r a n je , onder
water gezet, ten einde zieh van het bezit van Axel, welke stad hij in-
genomen had , te verzekeren. Door deze ramp zagen de in- en opge-
zetenen.zich verpligt, met have en goed, te vlugten en een goed heenkomen
te zoeken.
Behalve de parochiekerk van denzelfden naam vond men er voor-
heen ook de abdij Ten Hage. Van de gezegde parochiekerk zijn niet
veel bijzonderheden bekend, dan alleen dat zij reeds in 1580 bij de Her-
vormden in gebruik was en {loor eenen Prediltanl werd bediend, die
aldaar is gebleven tot in het jaar 158o, toen A x e l, door verraad in
handen van P arma viel. (Zie A x e l .)
De gronden waren wederom gesplitst in benoorden en bezuiden de
Geul (van Bolixate), van daar de latere benamingen van Beoosten-
B lij-b e noorden en Beoosten-Bl i j -bezuiden.
Reeds in 1596 hadden eenige grondeigenaren , bekend onder den naam
van de gemeene bedijkers, het door H. H. M. de Staten Generaal der Ver-
eenigde Nederlanden , op den 31 Maart 1595 aan Bailjuw , Burgemeester
en Schepenen van Axel en Neuzen verleend octrooi voor de bedijking van
800 a 1000 gemeten , overgenomen en terstond begonnen, om die uit-
gestrektheid lands , in den thans nog bestaanden polder van Beoos-
t e n -B l i j - b e n o o r d e n , te bedijken , doch naauwelijks had dit werk
zijn beslag gekregen of de Spanjaardcn , die zieh m het kwartier van
Hulst ophielden, vernieldcn alle de gemaakte werken, en staken de
opgeworpene dijken door, na zieh van alle de gereedschappen, welke
tot de bedijking gebrmkt geweest waren , te hebben mecsLer gemaakt
gj] die te hebben weggevoerd , waardoor aan de bedijkers eene.schade
van ruim 40.000 gülden wierd toegebragt. Op den 27 December des
jaars 1597 verkregen de gemelde gemeene bedijkers wel een nader
Octrooi, om alle de geinnndeerde landen van de geheele parochie
B eoosten- B l i j , zoo benoorden als bezuiden de Geule in een of meer
deelen of polders te bedijken , doch deze geoctroijeerden , door on-
dervinding geleerd liebbende , . wachtten naar rüstiger tijden om hun-
nen arbeid aan te vangen. Intusschen ondernamen , in de vol-
-gende eeuw, en wel in de jaren 16o5 en 1634, eenige lieden aan
’s vijands zij de , woonachtig te Gent, op een octrooi van den Koning
van Spanje , zekere d i jk a a d je van Z d id d o r pe , zoo als zij die noemden ,
maar die werkelijk niet anders, dan een groot deel van de parochie
B eoosten- B l i j uitinaakte, te bedijken, hetwelk de kommandant van
A x e l niet kon belctten , uithoofde van ’s vijands magt cn van de door