Boniers zeggen, dat M atta S alampo , na veertig jaren gcregecrd te
hebben, met ztjne vrouw weder ten hemel is gevaren. Deze eerste
Koning heeft landswetten ingesteld, en de rijkstandcrt gemaakt,
die Worang Porong genoemd wordt; ook heeft hij zeven Kies-
lieeren, onder den naain van Matona’s Petoes aangesteld, die uit
zeven geslachten of buizen moesten afstammen , ofscboon bet wel ge-
beurd is, .dat twee en zelfs drie Petoes uit een huis afkomstig waren.
Deze booge bediening daalt zoowel op vrouwen als op mannen af. Alle
gewigfcige zaken , die het rijk betreffen , moeten door hen beslist worden;
inzonderheid gaat bun gezag over de verkiezing en het weder af-
zctten van eenen Koning, alsmede over het maken van oorlog of
vrede. — Wanneer er echter misdaden gepleegd zijn , wordt de dader
bij den Koning aangeklaagd, die zijne Rijksgrooten last geeft, om de
zaak te onderzoeken ; zoodra hiervan verslag gedaan is , geeft de Vorst,
wanneer hij den misdadiger des doods schuldig oordeelt, een wenk met
de oogen, die daarop oogenblikkelijk naar builen wordt gebragt en
gekrist; doch, wanneer er verzwarende omstandigheden bijkomen , geeft
de Koning bevel , om hem aan eenen boom te binden , en met krissen ,
over het geheele ligchaam, even door de huid te prikken , dat ver-
volgens met suiker of sijroop besmeerd wordt : weldra zit het geheele
ligchaam met mieren, en de ongelukkige vindt den dood niet , dan
hadat hij de hevigste folteringen heeft doorgestaan. Maar een Rijks-
groote of een man van aanzienlijke geboorte wordt genadiger behan-
deld , daar men dezen slechts de kris van boven in de borst stoot. —
In het begin der veertiende eeuw werden de Boniers en de Köningen
T a r r e T o e p p o e , die het rijk regeerden , door de Makassaren ge-
dwongen, om het Mahomedaansche geloof aan te nemen, terwijl deze
laatsten bovendien bedongen, dat de vijanden van Makassar ook de
vijanden van Boni zijn zouden ; maar dat de vijanden van Boni eoh-
-ter geen vijanden van Makassar zouden wezen. Dit was de eerste
slag, welken aan de magt van Bow werd toegebragt, ofschaon dat
rijk te dier tijd zeventig duizend weerbare mannen in het veld konde
brengen. De haat die de Boniers hierdoor tegen de Makassaren opvat-
teden, heeft veel toegebragt, om de Nederlandsche Oostindische Compagnie
in hare ondernemingen tegen Makassar gelukkig te doen slagen,
waartoe R a d ja P alak ka , een Bonisch Prins, bijzonder veel bijdroeg. Deze
naderhand door de Kiesheeren tot Koning van Bow verkoren, wist zieh
zoo groot te maken en het rijk zoo ver uit te breiden , dat de zijnen hem
T oehy S o s b a y a (d. i. Koning voor wien alle anderen zieh moeten vernederen)
noemden; zelfs werd zijne magt op het laatste zeer geduckt voor de Oostindische
Compagnie. Hij overleed den 6 April 1696 , en werd opgevdlgd
door zijnen zoon L a p a t o e a , die, na de Compagnie veelonrustte hebben
herokkend, in het jaar 1713 overleed ; wordende opgevolgd door zijne
dochter B a t ta e a T o d ja , ook A roeto em o ed ja k g gcnaamd, die, na eene
-korte regering, afstand deed van het rijk, ten behoeve van haren halven
broeder L apadang S a d ja t i , bijgenaamd T oapannara A boe P a l a k k a ; doch
wanneer deze met zijne zuster en haren man in onmin geraakt was, en
hun had laten rampasseren, of met stokken slaan, en zonder eenigen vorm
van regtspleging naar Bom vervoeren, gaf dit den Rijksgrooten zoo veel
ongenoegen, dat hij kort daarna, den 20 Januarij 1720, werd afgezet,
en , benevens zijne vrouw, in de gevangenis geworpen, waarna de Boniers
het rijk andermaal aan B a tara T ö d ja gaven, die bet terstond weder over-
gaf aan haren oudsten halven broeder , den onttroonden Koning van
Goa, S c p po a l ie , toen bygenaamd M adanrang ; doch deze werd, om
zijne slechtc levenswljze , na in veel onrust gcregecrd te hebben, tn
het jaar 1724 afgezet. In ztjne plaats verkoos men zijnen jongsten
broeder T o pow a h a r i of A bo e M anoe , naderhand K r a is B e s s i geheeten. ,
Deze werd echter, den vierdcn dag na zijne voorslelling, insgelijks
afgezet, en in zijne plaats ten derde male tot Konmgin verkoren , B a t -
t a b a T o d ja , die te gelijk Dalou of Koningin van Lochoe en met
lang daarna ook Koningin van Sopdng geworden is , terwijl haar man
tot mede Regent van het rijk benoemd werd. Deze echter, in het
jaar 1723, overleden zijnde, trouwde zij ten vierdc male met A b o e
K ayoe , die almede, kort na zijn huwelijk , tot Mederegent van het
Rijk benoemd werd; doch de Koningin in moeijelijkheid geraakt zijnde
met hare brocders, van welke zij er een had laten om het leven
brengen en ongenoegen tegen den Heer G o u bw s , destijds Gouverneur
van Makassar, opgevat liebbende, vertrok naar Sopeng, alwaar zij
zieh als Koningin deed huldigen. Haar gemaal, de Regent A b o e
K a y o e , zieh zelve nu Koning van Bom achtende, besloot zijne Koningin
en echtgenoot den voet te ligten, en zijne geliefde vrouw
K b a ik B onto M ajf.s e , die hij verlaten had , om met de Koningin te
trouwen, weder tot zieh te nemen; maar toen di t , in het jaar
1728 , ontdekt werd, verklaarde men hem terstond voor onbekwaam
tot het regentschap, en men deed met zoovecl ernst eenen aanslag op
zijn leven, dat hij bij nacht de vlugt moest nemen naar Tcllo, waar
hij bescherming vond, hoewel hij nimmer weder naar Bow terug
kcerde. In het jaar 1730 kwamen de drie nog overig zijnde broeders
der Koningin, B a t t a e a T o d ja , van Boeton, werwaarts zij uit vrees
voor hunne zuster gevlugt waren , terug , en begaven zieh onder jde bescherming
der Compagnie , die hun toestond in het dorp Baro te wo-
nen. Intusschen bleef de Koningin nog al onvergenoegd op de Compagnie
, oindat haar het landschap Bonthain onthouden werd , terwijl
haar Madarang of Opperveldheer en Tomarilalangs of geheime Raad
alles in Bow naar hun welgevallen , bestuurden , en , met de opgekomene
vijanden A r o e S e esk a n g , met zijnen aanhang, en den muiter K r a is B o r-
talank as heulende, den weg baanden tot den ondergang van het Boni-
sche rijk , ‘hetwelk zieh op de volgende wijze toedroeg. A r o e S e e n r a n g ,
een misnoegd Prins van Wadjo, had, benevens zijnen Kapitein-Lont
of Admiraal, T o d s s a , reeds eenigen tijd ter zeeroof gevaren , en intusschen
Passer en Koeti veroverd, en zelf Compagnies-vaartuigen aange-
rand. In de jaren 1738 en 1736, terwijl zij omtrent de Mandheer
en Cajelie hunne roofgierigheid den teugel vierden, werden zij wel
door de kruissende Compagnies-schepen bevochten, doch te vergeefs ;
daarop gingen zij, in het begin des jaars 1736, op de omliggende ei-
landen , welke aan de Compagnie toebehoorden, stroopen , het meeren-
deel der huizen aldaar in brand stekende. Hierop rustten de onzen wel
eenige vaartuigen op Makassar u it, die ook met den vijand slaags ge-
raakten, doch dit gevecht werd door den vallenden avond afgebroken
en de vijand wist door list, het naar Wadjo te ontkomen, zonder eenige
sehade van aanbelang te hebben geleden. De Wadjorezen , die
weigerig bleven , om A roe S e enkang uit te leveren , werden daarop door
het'RomscHE r i j k deu oorlog aangedaan ; deze werd echter met weinig
ernst voortgezet, vermits de Veldheer en de Geheime Raad met den
vijand heulden, lietwelk dan ook het gevolg had, dat deze oorlog
eenen ongelukkigen uitslag had. De Koningin van B o m , te laat bemerkende,
dat er verraad plaats had, ontbood de Prinsen , hare broeders,
die van Boeton naar de Compagnie overgegaan waren, en gaf aan den