Onder de ßaliuesche vrouwen vindt men er, die met regt ichoon
kunnen genoemd worden. Zij zijn zeer zaehtvan aard , gedwee , buig-
zaam, onderworpen, werkzaam envatbaar, om in körten tijd alle vrou-
welijke handwerken te leeren. Buiten de zorg voor hare huisbouding,
zijn zij ook nog belast met bet grootste gedeelte van den landbouw
terwijl zij , door harc nijverheid, welke meest in hetbereiden en 'verkoo-
pen van gebak , vruchten en bloemen , of het weven van kleedjes bestaat
aan de mannen de middelen verschaffen, om hunneiverkwistende rtei-
gingcn te voldoen. Na- den afloop der hanengevcchten , gaan de Gus-
ties van lageren rang, als ook de mindere hoofden en geineene lieden,
naar de opium-hutten, alwaar zij bet overige gedeelte van den dag en
den avond doorbrengen. Het lot der vrouwen is derhalve in dat land
zeer slaafsch en ongelukkig, te meer omdat de mannen het regt heb-
ben haar straffeloos van het leven te berooven , mits zij , na het plegen
van eene dergelijke daad, bij eede verklären, hen op ontrouw of over-
spel betrapt te hebben, De Balinezen mögen niet trouwen zonder toe-
stemming van den Vorst, Daartoe verlof bekomen hebbende, ont -
vangen zij een bewijs van den Priester, hetwelk zij > ingeval van
ecbtscbeiding, terugbrengen , zonder daarbij eenige vordere. formali-
teiten in acht te nemen ; de vrouw keert alsdan tot hare ouders' of
familie terug, en neemt de kinderen van het vrouwelijke geslacht met
zieh ; de jongens blijven aan de zorg van hunnen vader toevcrtrouwd.
De veelwijverij is er algemeen geoorloofd; zij kunnen zoo vele vrouwen
houden , als hun vermögen hun veroorlooft, men ziet echter zelden , dat
«en gemeen Balinees er meer dan eene heeft. De Hoofden hebben er
doorgaans drie, v ier, of vijf, naar mate van hunnen rang en hunne
inkomsten , terwijl de Vorsten gewoonlijk taclitig, honderd en meer
vrouwen onderhouden, die zij als echte vrouwen besehouwen jj doch die ,
naar mate van hare afkomst, onderscheidene rangen bekleeden , en
van welke eenigen zieh met het ligebaam van hären overledenen echt-
genoot laten verbranden. De kinderen worden ook allen als ¡ echt , erbend
, en voeren den titel van Gusti (dat is Prins of Edelman), doch
worden overigens gerangschikt naar den rang hunner moeder.
Hetonderwijs in lezen en schrijven is niet algemeen; doch er bestaan
goede scholen voor de kinderen der Vorsten, die van den adel en
der voorname Volkshoofden. Deze kundigheden worden voor de heffe
des volks nutteloos geacht, Het schrift is eenigzins gelijk aan het
Javaansche, maar over het algemeen veel netter en duidelijker. Papier
is bij de Balinezen niet in gebruik; zij bedienen zieh , in plaats daär-
van, van smalle , langwerpige strooken van het lotusblad, waarop
zij, met een soort van mes , dat ten minste twaalf duiin lang is ,
met eene bewonderenswaardige vluglieid schrijven. Dit schrift wordt
met eene compositie van asch en zwartsel hestreken, waardoör het
sierlijk uitkomt en den tijd kan verduren.
De verblijven der Vorsten of kratons bestaafi doorgaans nit zes: of
zeven en meer Vierkante betimmerde pleinen, welke alleen door zeer
naauwe en van steen gemetselde deurtjes, waarlangs men met onderscheidene
trappen opklimt, met elkander gemeenschap hebben. Op
reder dezer plaatsen staan doorgaans vier pondopos , zijnde langwerpige
, opene hutten, op houten stijlen, ter lengte van ongeveer twin-
tig en tcr breedte van twaalf voeten, hebbende eene vaste bamboezen
rustbank, of bali bali, en in het midden eenen smallen doorgang.
Deze vorstclijke paleizen zijn omringd met muren, die omtrent twaalf
voeten hoog zijn, en beslaan uit in de zon gedroogde kluiten van klei, welke
J /loiplfde «neck bil wijze van kalk , op elkander gevoegd , zijn.
door dezelfd p , j alt van atap 0f palmbladen, ten emde den
regen a h e keeren en h e t smelten der muren voor te komen. Deze laat-
regen at re u g uur „aans en meer m den omtrek, en hebben
ope eeanen der hoeken van den muur, welke het front uitmaakt, eenen
steenen koepel werwaarts men längs trappen opklimt ; hier gaat de
Vorst wanneer het goed weder i s , veeltijds des namiddags tegen vijf
,mr in statiekleederen, omringd door zijne aanverwanten en hove-
lingen , zitten , zoowel, om zieh aan bet volk te vertoonen , als om het
vrife uitzigt naar buiten te genieten , of ook wel , om er belangnjke
13 De gemeenenBalinezeh en ook de Hoofden van gevestigden stand
wonen allen in huizen van kle i, met dikke muren gelyk die der
vorstelijke paleizen zamengesteld , en met atap gedekt. Deze womn-
pen zijn zeer koel, doch tevens vochtig , omdat de vnje lucht daarm -
niet kan doordringen. Hunne kampongs zijn insgelijks met muren van
dezelfde specie omringd en zeer uitgestrekt, naardien zelfs de kleinste
eene bevolking van vijf honderd zielen heeft , terwijl men er vindt,
die drieduizend en meer inwoners teilen. De kampongs hebben allen
het uiterlijke voorkomen van een bosch en zijn zoo digt betimmera
en onder zulk hoog geboomte verscholen, dat men de huizen naau-
welijks zien kan en de zon er nimmer kan doordringen , om de verpestende
dampen op te trekken ; hetwelk gevoegd bij de memgte
varkens , die elk Balinees onderhoudt, en de modderpoelen, welke deze
dieren in den omtrek der huizen omwroeten, de ongezondheid en de
menigvuldige, aanhoudend op Baii heerschende, epidemische ziektea
veroorzaken. .. ,
Het huisraad der Balinezen is zeer eenvoudig. Hunne spijzen be*
staan slechts uit rijs t, djagong (of mais), ohies en vruchten; bij pleg-
tige gelegenheden slagten zij een varken.
De kleeding der Balinezen bestaat in een kort kleedje ot stuk
linnen, hetwelk zij om het midden slaan, en dat niet verder reikt ,
dan halfweg de dijen , hangende van voren met eenen t ip, die
tot aan de enkels reikt, naar beneden , en welken zij, bij het
gaan, met de regter hand eenigzins op zijde en in de hoogte houden
; wanneer zij in statie gekleed zijn, dan hebben zij hierover
een lang en ruim stuk stof geslagen, hetwelk van onderen en van
boven met lint en galon omboord is en aan den linker kaut over
elkander geslagen wordt, terwijl daarvan bij de heup een punt wordt
uitgehaald , die mede, tot halfwege de dijen, naar beneden hangt. Zon-
der dit opperkleed , sabok genoemd, mag geen Balinees in tegenwoor-
digheid van den Vorst verschijnen. Het bovenlijf blijft bij hen geheel
naakt. Zij dragen geen baard, dien zij uitrukken , zoo haast als hij
begint te groeijen. De hären, die digt en kroes zijn, worden kort
afgesneden , met palmolie bestreken en naar boven gekamd , hetgeen
sommige hoofden volmaakt naar raagbollen doet gelijken. Voorts be-
strooijen zij het haar met de bladeren van welriekende gele en witte
bloemen, welke door de kleverigheid van den olie zieh daaraan vasthechten.
Achter ieder oor hebben zij eene roode of gele bloem. Ook
dragen zij krissen, met houten heften en houten scheden.
Het verschil tusschen de kleeding der Vorsten cn die der gemeene
Balinezen is alleen in de fijnheid der stoffen gelegen, zijnde de saboks
of overkleeden der Vorsten van geslreepte zijde, van fijn sits, of ook
wel van neteldoek, met goud of zilver doorweven en een gouden pas