Oranje in handen stelden. In het vollende jaar begon men de stad aan-
merkelijk te versterken en met boiwerken te omringen.
Zij bleef echter niet langer in der Staten mögt, dan tot het jaar 1881,
toen zij, doorverraad, weder in P a r m a ’s handen viel, op eenen tijd, dat de
stad van geringe krijgsbezetting voorzien was, vermits de Overste L a
G a r d e , op eene dergelijke overrompeling niet bedacht, met het groot-
ste deel der bezetting was uitgetrokken , om de nabijgelegene steden
en versterkte kasteelen te overrueesteren. K a r kl v a n G a v e r e , Heer van
Fresin, en gevvezen Coinmissaris van den leeftogt aan der Stalen zijde,
zat, wegens kwade trouw , op het kasteel te B r e d a gevangen. Dezebe-
woog eenige krijgsknechten , om het aan P a r m a verraderlijk over te geven ,
en gaf hem vervolgens kennis van de wijze, op welke de aanslag
moest aangelegd worden. P a r m a zond er C l a u d e v a n B a r e a im o n t , Heer van
Haultepenne, heen , ' die in den nacht met eenig krijsvolk de veslen
bekloin , terwijl een soldaat, die van den aanslag wist, op schildwacht
stond, en de overigen , die in het kasteel lagen , dronken gemaakt
waren. De Spaanschen , door dit verraad , meester van het kasteel geworden
zijnde, deden ook verscheidene uitvallen op de stad. De burgers
kwamen hierop onder de wapens en , zieh voegende bij de Soldaten de?
bende van F l o r i s v a n B r e d e r o d e , verweerden zij zieh , onder aanvoering
van hunnen Burgemeester G o d e v a a r t M o n t e n s , met ongemeene kloekmoe-
digheid; hopende de stad zoolang te zullen in liouden, tot dat L a G a r d e
weder met zijn volk zoude zijn teruggekomen. Ten laatste zagen zij zieh
echter genoodzaakt, na een gevecht van tien uren, waarbij aan wederzijden
veel volks sneuvelde , de stad aan H a u l t e p e n n e over te geven. De overgave
geschiedde wel bij verdrag, waarbij voordeelige voorwaarden bedongen
waren, doch geen daarvan werd gehouden. Alles werd ten prooi gela-
ten aan de Spaansche Soldaten, die, zieh niet vergenoegende met de
ingezetenen van het hunne te berooven, ook vele , zonder zelfs vrou-
wen of kinderen te verschoonen, in ongeloofelijke razernij om het le-
ven bragten , zoodat men rekent, dat , bij dezen ramp, 884 menschen
zijn omgekomen. Na deze verovering, die bij de Bredanaars, onder den
naam van furie van Haultepenne is bekend gebleven , zijn de meeste
burgers naar Oosterhout en elders vertrökken; en werd de stad genoeg-
zaam ontvolkt, terwijl de weinigen , die er in bleven, door ongehoorde
afpersingen tot de uiterste armoede werden gebragt (1). Gedurende
den tijd van negen jaren, bevond zieh de stad in dezen, beklagenswaar-
digen toestand.
In den aanvang van het jaar 1890 werd zij echter, door den
welgelukten aanslag met een turfscliip , weder onder de magt der Staten
gebragt., A d r i a a n J a n s z . v a n B e r g e n , een Turfschipper van de Leur,
die gewoon was die brandstof aan de bezetting van het kasteel te leve-
re n , had dezen aanslag voorgehouden aan K a r e e v a n H e r a b g i e r e , een
Kamerrijks Edelman en Kapitein in Staatschen dienst, die, met voorkennis
en gemeen overleg van Prins M a b r i t s , de uitvoering op zieh nam, terwijl
de Prins zieh met een leger bij de Niervaart nedersloeg, ten einde
te kunnen toeschieten, zoodra de aanslag zoude gelukt zijn. H e r a b g i e r e
begaf zieh, benevens den Luitenant M a h r e s H eld , en omtrent zeventig
( l) H en , die meer omstandig met deze gebeurtenis willen bekend worden, moe-
ten wij yerwijzen naar d e H e r i n n e r i n g e n u i t h e t g e b i e d ■ d e r g e g c lii e—
d e n i a , b e t r e k k e l i j k de N e d e r l a n d e n , door A, J. van der A a , alwaar men van bl. i$5-ao8 al bet wetvngwaavdige dienaangaande vindt bijeengebragt.
man, in bet turfschfp van Schipper A d r ia a n , onder eene zoldefing, welke
v a n B e r g e n in het ruim had doen maken , en waarover de turf digt en in
goede ordegestapeld was..Niet zonder veel sukkelens en gevaar geraakte
men binnen den boom van het kasteel. De Sergeant-Majoor der bezetting
gaf terstondlast om het schip te lossen , dat reeds gedeeltelijk geschied was,
toen de schipper, vreezende dat de looze zoldering mögt ontdekt worden,
en de aanslag alzoo mislukken zoude, van uitstel tot sonderen daags
begou te spreken., en de turfdragers aan het drinken hielp. Te mid—
dernachl deed H e r a b g i e r e in stilte zijn volk te voorschijn komen , het-
welk eerst de wacht aan de Kasteelpoort overviel en afmaakte. Het
wachthuis bezet hebbende, ten einde alle ontzet uit de stad af te
snijden, overweldigden zij het kasteel, waarin P a b l o A n t o n io L a n c ia -
V E c n iA , bij afwezigheid zijns vaders , die Gouverneur dezer vesting was,
bevel voerde. Deze gaf, door schrik bevangen, zieh, met zijne
bezetting, over. Hierna bet afgesproken teeken van het welgeluk-
ken des aanslags aan Prins M a b r it s gegeven zijnde, kwam de Graaf
v a n H o h e n l o met de voorhoede aanrukken, en bezette het kasteel,
terwijl de Prins zelf, met het overschot des legers , volgde. Hij:
noodzaakte de burgerij hem de poorten te openen, en de plundering
der stad , met omtrent honderd duizend gulden af te koopen. De Soldaten
, die in het turfschip gezeten hadden, kregen eenig geld, benevens
eenen gedenkpenning tot belooning, en H e r a b g i e r e werd met
het Gouvernement der stad beschonken. Deze verovering had den uit-
voerderen niet meer dan een man gekost, die door de duisternis in
het water viel en verdronk.
In het jaar 1624, ondernam de Markgraaf A m b r o s ib s S p in o l a B r e d a te
belegeren. Eerst lag hij eenen geruimen tijd met zijn volk te Gilze,
en men dacht te ’s Gravenhage zoo weinig , dat het beleg van B r e d a zijn
doel was, dat men verzuimde de stad van behoorlijken voorraad_te voorzien.
Hij sloeg echter, reeds in Augustus des gemelden ja a rs, zijn leger
voor de vesting, waarin Graaf J b s t in b s v a n N a s s a u , als Gouverneur, bevel
voerde. Prins F r e d e r ik H e n d r ik , gedurende deze belegering zijnen broe-
der M a b r i t s , die, den 23 April 1628 , te ’s Gravenhage, overleden was,
opgevolgd zijnde , deed alle pogingen om de stad te ontzetten, en ver-
toonde zieh, te dien einde, met zijn leger op de Dongensche heide,
ten Oosten der stad; doch ter oorzake van de sterke verschansingen ,
met welke S p in o l a zijne legerplaats had ingesloten, was die onderne-
ming voor hem ondoenlijk, ten gevolge waarvan de stad zieh , na een
beleg van bijna elf maanden , binnen welke de inwoners , door hon-
gersnood en pest, zeer versmolten waren, den 2 Junij 1628, op eer-
lijke voorwaarden , overgaf.
Prins F r e d e r ik H e n d r ik , altoos ten doelwit hebbende, dit zijn
vaderlijk erfgoed te herwinnen, vond daartoe niet eerder gelegen-
beid , dan in het jaar 1637 , wanneer hij, den 25 Julij , zijn leger
voor de stad nedersloeg. Den 15 Augustus werden de loopgraven ge-
opend, en , hoewel de vesting vali vier zijden te gelijk werd aangegre-
pen, geschiedde echter de voornaamste en best gemeende aanval aan
de Ginnekenpoort, nabij ’s Prinsen hoofdkwartier, hetwelk hij verkozen
had, bij het dorp Ginneken te vestigen. De Kardinaal-Infant F e r d i n
a n d , destijds Gouverneur der Spaansche Nederlanden en Opperbevel-
hebber over het Spaansche leger, liet niets onbeproefd, om den Prins
v a n O r a n j e het beleg te doen opbreken ; hierin werd hij echter ver-
hinderd door de sterkte der verschansingen, met welke het Staatsche
leger van rondomme gedekt was; te meer, dewjjl door het opstoppen