BOULION, landgoed op den Veluwenzoom, prov. Gelderland. Zie
BlLlOEN. r
BOUQUET, adell. huis in den Zwijndrechtschen waard, pro'«. Zuid-
Holland. Zie B o u cq u e t .
BOUR, d., p ro v . Friesland. Zie Boeh.
BOUR, geh. in de heerl. Useldintjen, grooth. Luxemburg, kw. , arr.
en 3 u. N. N. W. van Luxemburg, kant. en 2 u. Z. W. van Meersch,
gem. en | u. N. van Tuntingen.
BOURDENESSE, voorm. riv ., prov. Zaid-Holland. Zie B o rn is se .
BOURGFiUED, geh. in de heerl. Esch, grooth. Luxemburg, kw.,
arr. en 3 u. W. van Diekirch, kant. en 2 u. Z. van Wiltz.
BOURG-LINSTER, d. in de heerl. Linster, grooth. Luxemburg, arr.,
kant. en 2£ u. N. ten 0 . van Luxemburg, gem. en 1 u. Z, W. van
Jung-Linster.
De inw. maken eene par. u i t , die tot het bisd. Namen, dek. Betzdorf
behoort, en _ door eenen Pastoor bediend wordt.
BOURGONDIE (TOREN-YAN-), voorm. sterkte, aan den westkant
van de haven der stad Sluis, in Staats-Vlaanderen, prov. Zeeland.
Deze sterkte stond meestal bekend onder den naam van het K l e in e -
K a s t e e l , ter onderscheiding van het Groote-Kasteel, dat aan de oostzijde-
der haven van Sluis stond. Zij werd, op last van K ar e l V I , Koning
van Frankrijk, e n , nadat W il l em van N amen Sluis tegen Betliune ver-
ruild had aan P h il ip p u s van B o u rgon die , door dezen gestieht: terwijl
K a r e l zelf, voor zijne rekening, het Groote-Kasteel liet bouwen. De
T o r en van B o u rgon die werd, op last van Keizer K a r e l V , in de zes-
tiende eeuw, gesloopt.
BOUBGONJE (TOREN-VAN-), een der twee laatst overgeblevene
torens ter bevestiging der stad Leyden, prov. Zuid-Holland, aan de
Zuidzijde dier stad opgerigt, tussphen de Koepoort en de Hoogewoerds-
poort. Zij diende vroeger tot berging van buskruid.
BOURITIUS , buitengoed, prov. Friesland, kw. Zevenwouden, griet.
Schoterland, arr. , kant. en 1 u. Z. van Heerenveen, £ u. N. 0, van
Nieuweschoot; waartoe het behoort. Zoo wij meenen is dit hetzelfde
buitengoed, dat thans den naam J a g i l u s i draagt, en door den Heer
J. W o u t e r s bewoond wordt.
BOURSGHEID , heerl., grooth. Luxemburg, arr. en kant. Diekirch ;
palende N. W. aan de Sure , die deze heerl. van het graafs. Wiltz
scheidt, N. en 0. aan het balj. Diekirch , waarvan het voor een ge-
deelte door de Sure gescheiden wordt, Z. en W. aan de heerl. Esch.
Zij bevat de dorpen : B o u r s c h e i d , Ho s ch e i d , Miph e l a u ,
Sch li n derm a n sc h e i d en Wel scheid, beslaat alzoo de tegen-
woordige gem. B o u r s c h e i d en Ho s c h e i d en telt ongeveer 2000
inw.
BOURSCHEID, gem. in de heerl. Bourscheid, grooth. Luxemburg,.
kw. , arr. en kant. Diekirch; palende N. en 0 . aan de Sure, Z. aan.
de gem. Ettelbruck en Feulen, W. aan Heiderscheid. Zij bevat de
dorpen: Bo u r s c h e i d , Michelau, S c h i i n d e r sma n s c h e i d en
We l s c h e i d , benevens de geh. Kernen, Lippenscheid , Schei -
d e l , Tan n e r i e , alsmede een gedeelte der geh. Obe r - Sc hl ind er
en Nieder -Schl inder en de afzonderlijk liggende uitgestrekte pacht-
hoeve Feschen.
Men telt er ongeveer 1300 inw. , allen R. K. , die de parochien
Bo u r s c h e i d , Mi c h e l a u , S c bl inde rm an schei d en Welschei d
uitmaken.
BO Ü. 637
Het dorp. Bourscheid lig t I f u . N. W. van Diekirch Men heeft
er eene R. K. kerk , waarvan de parochie tot het bisd. Namen , dek.
Diekirch , ’behoort , en door einen Pastoor bediend wordt.
BOURTANGE of B o e r t a n g e , schans , in Westerwolde , prov. (rro-
ninqen, arr. , kant. en 4 u.Z. W. van W inschoten, gem. en l s u.
Z. 0 . van Vlaqtwedde, op eene zandige hoogte, te midden van een
o-root en voormaals genoegzaam ondoorwaadbaar moeras, hetwelk reeds
lang voor de stichting dier vesting , onder den naam van B our tanger-
Mo eras , bekend was, en als eene hoofddekking van het Oosterfrontier
aangemerkt wordt. , ,
In het iaar 1380 was de Overste D ie d e r ik van S onoy , op bevel van
Prins W il l em van O r a n j e , begonnen, op de hoogte, waarover toen reeds
de landstraat naar Westphalen liep , eene sterkte op te werpen , ten
einde Groningen, dat, door den afval van R ennenberg in de magt der
Spaanschen was, te benaauwen ; doch het werk bleef, uithoofde van
wanbetaling aan de arbeiders , steken. In het jaar 1393, dadelyk nadat
Oudeschans , door Graaf W il l em L o d b w i jk van N a s sa u , was ingeno-
men , trok die Vorst met een goed getal krijgsvolk derwaarts , en deed
zijne tenten op die hoogte nederslaan ; waarop hij terstond met de ver-
sterking van de B ou rta nge voortging , die bij tot eene schans van vijt
boiwerken aanlegde , en ecrst slechts met eene smalle gracht, terbreedte
van 12 v., omgaf, welke echter daarna allengs wijder en dieper gemaakt
werd. Van tijd tot tijd is deze sterkte meer vergroot en verbeterd ,
zoodat zij ten Iaatste bestond in eenen regelmatigen vijfhoek , die, binnen
den wal, 49 Rijnl. roed. (184 ell.) in middellijn had. Zij had
eenen aarden wal, en was voorts met eene wijde gracht, contrescarp en
bedekten weg met glacis omringd. De meeste buitenwerken waren ten Z. O.
naar de zijde van het Munstersche gebied aangelegd, daar men een kroon-
werk , bestaande uit een geheel en twee halve bastions geplaatst bad. In
het jaat 1738 werden de buitenwerken , aan dien kant , aanmerkelijk verbeterd,
door, in plaats van twee hoornwerken , die er eerst waren , twee
nieuwe ravelijnen , voor de courtinen van het gemelde' kroonwerk, aan
te leggen , benevens een nieuw glacis , ter lengte van 100 Rijnl. roed.
(376 eil.) In de jaren 1796 en 1797 is er, aan de Munstersche zijde,
eene buitenste linie aangelegd ,. ter lengte van 637 eil.
De voornaamste sterkte van deze schans bestond in liare ligging, te
midden van een uitgestrekt moeras , om welks drasheid te bevorderen
men op de hoogte van Vellingen, in de Ruiten Aa, eenen dam gelegd had,
ten einde het van boven körnende water, door eene grift, in het moeras
te leiden. Daar dit moeras echter van tijd tot tijd meer en meer
opdröogt en in weiland verheert, heeft de schans veel van hare sterkte
verloren , terwijl nu toch , vooral in drooge zomers , eene stroopende
bende gemakkelijk over bet moeras kan komen. Bovendien is de schans
weinig onderhouden en te klein, om het tegen eene geduchte magt,
als die voorzien is van grof gesehnt en mortieren , te kunnen uit-
bouden. . Hierdoor is dus de plaats nict meer zoo belangrijk als te
voren, toen zij, van die zijde, als de sleutel der prov. Groningen be-
schouwd werd. De bezetting, die er vroeger lag, gaf dit plaatsje nog
al eenig vertier, en voordeel aan de ingezetenen. Het eenige, dat
haar nu nog eene geringe levendigheid bijzet, is de doortogt van
vreemdelingen naar het Hannoversche. Men telt er 33 h. en ruim 300
inw., die meest hun bestaan vinden in landbouw en. handel.
De Herv., wier getal ruim 200 beloopt, maken eene gem. ui t , die tot de
klass. van Winschoten, ring van Bellingwolde, behoort. De kerk werd