604 BOR.
De Nederlanders hebben zieh liet best op het eiland weteh stgande
te houden j deze toeb liaddcn in betjaar 1755 een bijzonder contraet,
ointrcnt .den peperhandel, met den Sultan van Banjermasing aange-
gaan, uabij wiens boofdstad zij in het jaar 1749 een handelskantoor
oprigtten; ook stonden zij steeds in vriendschappelijke betrekkingen
met de vorsten van Landak en Sukadana, die voorbeen aan den Sultan
van Bantam onderhoorig waren . welke laatste zijn regt hierop r in het
jaar 1775, in vollen eigendom aan de Nederlanders beeft afgestaan.
In liet volgende jaar vestigden zij zieh te Pontianak , waar eene faklorij
gesticht werd , terwijl men er te Landak mede een oprigtte. , De kan -
ioreu op B o r n e o gaven echter op den duur niet die voordeelen , welke men
er zieh aanvankelijk van beloofd had , ja, dat te Banjermasing werd zelfs
als een lastpost beschouwd en uit dien hoofde , den 29 Mei 1809, verlaten.
Bij het terugkeeren van het Nederlands gezag in Oost-Indie , vestigde
men zieh echter ook weder op B o r n e o , doch reeds in het jaar 1819 had de
Chinesche bevolking van Pontianak zieh zeer vijandig tegen de Nederland-
sche bezittingen aldaar gedragen, ende onzen waren het behoud daarvan
alleen verschuldigd aan het manmoedig gedrag van den Resident Lo-
d e w i j k H a r t m a n en den Kapitein B i m j u e r m a n . Het Gouvernement.van Neer-
lands-Indie zond , op het laatst van het jaar 1821, den Heer T o b i a s als
Commissaris naar die streken. Deze, den Staat van zaken aldaar opge-
nomen en daarvan verslag gedaan hebbende, keerde in Julij 1822, inet
eene aanzicnlijke afdeeling troepen , onder het bevel van den Luitenant
Kolonei de Steürs , derwaarts terug. Nu bragt men de Chinezen tot on-
derwerping, deed een oproerig opperhoold door een ander vervangen en
trof nieuwe overeenkomsten, volgens welke de Chinezen voortaan hetver-
blijf op Borneo vergund werd. Later verzetteden zieh de Chinezen van
Tackony weder tegen den genoemden Commissaris, waarop liij besloot ,
naar Soemar op te trekken , bij welke gelegenheid den bovengenoemdeu
Luitenant-Kolonei de t-ogt naar de ßovenlanden werd opgedra.o'en. Deze
rukte den .12 Januarij 182o aan het hoofd van 216 Soldaten en een klein
gelal kanonniers , met twee handmortieren en eenige Chinezen längs eenen
door den regen naauwelijks begaanbaren bergweg, tot aan de eerste vij-
andelijken benting , op den weg naar Lara voort, en vermeesterde dia
■weldra. De vijand week naar eene tweede benting, die almede spoedig
genomen werd. Hierop, door eene bergengte getrokken zijnde, ontwaarde
men, achter eene laagte, die door eene diepe beek doorsneden was, de Chinezen
op eene hoogte, waar zij tegen eene derde benting steunden, en
lilahs (¿ene soort van kleine metale kanonnen) in batterij, hadden. Dan
ook van hier werden de Chinezen verdreven en de benting ingenomen j
terwijl bei tevens den onzen gelukte , den 21 Januarij eene sterkte ge-
naamd Kongsie-kruis-van-Lara-Sontokion te bereiken , eer de vijand zieh
daar konde nestelen 5 hetwelk nu de verstrooijing en schijnbare onder-
werping der ontevredenen ten gevolg had : maar den 29 Februarij daar-
aan volgende, viel, eene bende van 700 Chinezen, onder een ver-
schrikkelijk krijgsrumoer, door het slaap op hunne bekkens veroor-
zaakt, onzen post op La r a , opnieuw, doch vruchteloos aan, wordende
zij met ongemeene dapperheid met geen gering verlies afgeslagen en
vervolgd. Nu trachtte de Commissaris, zoo met de Vorsten der binnenlanden
als met die längs dezeekust, verbindtenissen aan te gaan. In den
beginne scheen er weinig hoop , om met de eerste , die de alleenhandel
hebben , te slagen ; doch de afgeloopen krijgstogt, die hun de magt
der onzen had doen zien , had ontzag ingeboezemd , en daardoor gelukte
het den Heer Tobias , de opperheerschappij van bet Nederlandspb gezag ,
BOR. 606
den lnvloed op de troonsopvolging, het beheer van alle goud-en diamant
miinen, pachten, tollen en dergelijke, het toezigt over de Chinezen en
andere vreemdelinffen en de uitoefening van hei reg t, alsraede den noo-
dip-en grond en het vereisehte werkvolk tot het oprigten van sterkten te
bedingen. Ook met den Vorst van het aanzienlijke rijk Banjermasing werden
overeenkomsten van gelijken aaril getroffen , en , zoo door de lnvoe-
ring van betere regtspleging als van de koepokinënting aldaar. voor den
toestand der inlanders gezorgd en de grond gelegd, om B o r n e o tot een on-
zer belangrijkste bezittingen te maken. .
Thans hebben wij er voornamelijk bezittingen aan de west-, zmd-
en oostkust, die verdeeld worden in We s t k u s t o f Gebied van
P o n t i a n a k en Z u i d - en - O os t k u s t of Gebied v a n Banj e r -
ma s i n g .
In het iaar 1837 vertrokken van B o r n e o naar Java en Madura mß
Europesche schepen, metende 5762 lasten en 262 inlandsche vaartui-
gen , metende 5064^ lasten ; terwijl van Java derwaarts vertrokken bb
Europesche schepen, groot 5162 lasten en 277 schepen, groot 409s
lasten. De waarde der goederen in 1857 van Java en Madura naar
Borneo afgevoerd beliep 850,050 guld.
BORNEO, ook B o r n e o - P r o p e r (d. i. E i g e n l u k B o r n e o ) genaamd,
rijk in Oost-Indië, aan de Noord-westkust van het Sundasche eil.
Borneo, tusschen het koningrijk Sambas ten Z. en het distrikt Maloedoe
ten N. c n
Het is het uitgestrekste rijk van het geheele eiland , Wiens bultan
een geheel onafhankelijk Vorst is , die met niemand verbondschriften
heeft gemaakt. Het bevat geene afzonderlijke, vorstendommen in zieh,
ofschoon de kleine Vorsten van Mokka, S a m b a s , R l a k k a n en P a l o
van den Sultan van B o r n e o afhankelijk zijn. De voortbrengselen van
dit rijk zijn kamfer, die de beste van geheel de wereld is , zwarte peper
zwarte en witte vogelnestjes , was , sago, rijs t, rotting en dammer. Dit
alles valt echter niet in de landen onder net onmiddellijk beheer van
den Sultan, maar in de dorpen aan de stranden gelegen , welke slechts
ten deele aan B o r n e o onderhoorig zijn.
De inwoners zijn onbeschaafd , woest en niet gewoon met vreem-
délingen te verkeeren. Het zijn öf edellieden of slaven ; welke laatste
geheel afhankelijk zijn van den Vorst of Rijksgrooten wier onderdanen
zij zijn, zoodat deze hun naar welgevallen, hunne bezittingen, ja
zelfs hunne vrouwen of hinderen kunnen ontnemen en verkoopen. De
B o r n e o s c i i e praauwen drijven liandel op Santbas, Pontianak, Riauw,
Malakka en Sienga - Poera. Zeldzaam echter begeven zieh vreemde
handelaars naar dat rijk , aangezien de inwoners van B o r n e o de gewoonte
hebben , om, indien zieh een handelaar aldaar ophoudt , zieh terstond
van schip en lading meester te maken , en daarna te verklären dat de
schepelingen schipbreuk geleden hebben , zoo dat zij tawan karung
{gevangenen der klippen) zijn , d. i. gevangenen welke zieh aan hen
overgeven. Zij verdeelen hen daarna onderling en maken hen tot slaven
, die voor altijd in het land moeten verblijven. Dit is dan ook
de reden dat het gedeelte der zee , hetwelk zieh van Tandjong-Datoe
tot op de hoogte van de hoofdplaats Borneo uitstrekt, zeer eenzaam
is en zeldzaam bevaren wordt.
De Engelschen hebben weleer ook beproefd een établissement noordoost-
waarts van B o r n e o op te rigten. Het eersL hebben zij eene factorij aan-
gelegd op het eiland Laboehan. Zij vcrlieten het en vestigden zieh op
het eiland Maloedoe van daar opgebroken zijnde, vestigden zij zieh op